De Haïtiaanse regering profiteerde niet van de aardbevingshulp en Haïtiaanse aannemersbedrijven ook niet. Negentig procent van alle fondsen en wederopbouwcontracten werden uitbetaald aan de VN en internationale NGO’s. Amerika, Haïti’s grootste donor, betaalde van de fondsen die waren bestemd voor hulp aan Haïtiaanse slachtoffers een half miljard aan Amerikaanse legeronderdelen. Alleen het al drijvende houden van de USS Carl Vinson kostte een miljoen dollar per dag. Het lag achttien dagen in de Haïtiaanse haven ondersteunende taken te doen.

Ruim vijf jaar na de aardbeving vlooien journalisten nog steeds geduldig door de bonnetjes van de duizenden organisaties die Haïti kwamen helpen. Tussen de facturen kwamen ze een stapeltje tegen van de U.S. Coast Guard: van het hulpgeld soupeerde die 3,6 miljoen dollar op voor helikopterreparaties en 11.352,50 voor lintjes en medailles. En ze kochten een frituurpan à 4462 dollar. De Amerikaanse marine diende een bon in van 194.000 dollar voor foto- en filmapparatuur gekocht in een winkel in Manhattan. Een half miljoen dollar werd in de eerste weken na de ramp besteed aan hotelkamers. Niet in Haïti, maar in tropische beach resorts in buurland Dominicaanse Republiek en in het vijfsterrenhotel Mandarin Oriental in Washington, waar donoren en hun implementing partners met elkaar vergaderden.

De financiële verantwoording van het Amerikaanse Rode Kruis haalde onlangs de wereldpers. De organisatie collecteerde voor de aardbevingsslachtoffers een half miljard dollar bij elkaar en zou daarmee 130.000 gedupeerden aan een nieuw huis hebben geholpen. Journalisten konden maar zes van die nieuwe huizen vinden. Ja nee ja, legde het het Rode Kruis uit, het bouwen van nieuwe huizen was inderdaad nogal ingewikkeld gebleken en ze waren overgestapt op andere methodes om mensen aan onderdak te helpen. Huursubsidie bijvoorbeeld. In die methode zochten mensen zelf een woonplek en dan konden ze bij het Rode Kruis om een bijdrage in de huurbetaling vragen. Dat was uiteindelijk de snelste en effectiefste manier gebleken om mensen te helpen.

Onbedoeld heeft het Rode Kruis het weer eens bewezen: je moet slachtoffers niet met honderden dure hulporganisaties op- en afschepen, maar gewoon cash geven. Kijk naar het wonder van Baie de Sol. Een kwijnend Haïtiaans gehucht voor vissers en keuterboertjes. Over de jaren besteedden buitenlandse NGO’s er 34 miljoen dollar, maar de mensen hadden nog steeds honger. Een jaar of wat geleden dropte een Colombiaans vliegtuigje er 4500 kg cocaïne op het strand. De Baie de Sollers wisten wat cocaïne was en ook dat het waardevol was, want Haïti is al decennia een overslagpunt voor Colombiaanse kartels. SUV’s kwamen de drugs ophalen, maar de dorpelingen sprongen voor de wielen. Bay pa nou, riepen ze, geef ons ons deel. Ze gingen ervandoor met 2000 kilo coke en verdeelden die onder elkaar.

Ze hoefden niet naar afnemers te zoeken: die meldden zich vanzelf nadat het nieuws van de overval op de radio was geweest. Baie de Sol verpatste de buit ver beneden de waarde, maar hield er een geschatte 10 miljoen dollar aan over. Daarvan kochten de mensen tientallen motorfietsen, auto’s en vrachtwagens, generatoren, nieuwe boten en buitenboordmotoren. Ze bouwden winkels en fatsoenlijke huizen en investeerden in school- en collegegeld voor hun kinderen. Vijftien dorpelingen kochten een plaats aan boord van een mensensmokkelscheepje naar Miami. Daar vonden ze werk, waardoor ze geld naar huis konden sturen, dat families investeerden in nog meer motorfietsen en schoolopleidingen. Met één cash-injectie van 10 miljoen dollar hadden de sloebers van Baie de Sol in korte tijd meer gedaan om hun leven voor altijd beter te maken, dan buitenlandse NGO’s gedurende vele jaren met hun 34 miljoen dollar en vergaderingen in Washington. En oh ja: frituurpannen. 

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.