Drie dagen zat hij hier nu al. In een tent zonder airco. En doodmoe door gebrek aan slaap. De vliegtuigen en helikopters vlogen af en aan hier op Kandahar Airfield of KAF, zoals iedereen zei. Je kon geen oog dichtdoen. Luchtmachtcollega’s die hier gestationeerd waren konden dat kennelijk wel. ‘Na een week of drie lukt het wel’, had een korporaal gezegd. ‘Als je moe genoeg bent en een paar weken niets anders hoort dan stijgende en dalende vliegtuigen, dan blokkeren je hersenen dat geluid, net als mensen in Nederland die langs een spoorweg of  langs een snelweg wonen.’ Hij hoopte niet dat hij hier zo lang moest blijven. Hij wilde naar huis. Vier maanden was lang genoeg geweest. Amerikanen zaten hier soms meer dan een jaar. Meer dan een jaar! Hij kon het zich haast niet voorstellen. Zo lang bleef je nooit scherp. Vier maanden ging net. Zes misschien max. En scherp blijven was hier nodig, tenminste als je regelmatig naar buiten ging. En hij was naar buiten geweest. Op patrouille, naar Chora, Poentjak en door  de Baluchi-vallei, die er vanuit Kamp Holland in de verte bij ondergaande zon zo mooi uitzag. Maar als je er patrouille reed was het andere koek. Op de base viel het wel mee. Het gebulder van een C-17 verstoorde zijn overpeinzingen.

Zondag was hij uit Deh Rawod gekomen met een Amerikaanse Black Hawk. Laag vliegend over de poppyvelden en de quala’s. Een mooi gezicht. Halverwege had de piloot plotseling wat flares afgeschoten. Je kon de hitte voelen door de vensters van de Black Hawk, waar geen ruiten in zaten. De boordschutter, had plotseling het vuur geopend op de grond. Het blijven cowboys, die Amerikanen. Daarna was het verder rustig gebleven en had hij weer genoten van de afwisseling tussen ruige bergen, kale woestijn en beeldschone green zones. En een paar foto’s gemaakt voor thuis. Na drie kwartier waren ze veilig in Tarin Kowt geland.

Maandag had hij door zullen vliegen naar Minhad en van daaruit door naar Kreta voor het adaptatieprogramma. Hoefde voor hem niet zo. Maar op het laatste moment was een Amerikaanse C-17 niet gekomen. Dinsdag had hij drie keer een nieuw tijdstip gekregen. Het was iedere keer op het laatste moment veranderd. En toen hij eindelijk in de Australische Hercules zat, mocht hij – na een uur wachten met draaiende motoren – weer uitstappen. Hij had nog net gezien hoe een heel peloton bleek en vermoeid ogende Australische Special Forces  naar binnen schoof voor ze opstegen. Waarschijnlijk van Task Force 66. Prioritering heette dat. De DVVO-man van MOVECOM in het kantoortje op de basis maakte er een grapje van: ‘krijg de priori-tering!’, zei hij tegen iedereen die zijn kantoor verliet. Maybe Airlines deed zijn naam weer eer aan vandaag. De Nederlandse Dash. Een klein transporttoestel, dat Nederland  gehuurd had om bij gebrek aan beschikbare luchtmachtcapaciteit ook wat transportcapaciteit in de lokale pool te stoppen, was al een week defect. Geen reservedelen. Dus liepen de andere NAVO-partners niet over van enthousiasme om Nederlandse passagiers over te nemen. ‘Voor wat hoort wat’, was hier het motto. Doe jij wat voor mij, doe ik wat voor jou. En als je geen spullen had, was dat lastig, heel lastig. De mannen van MOVECOM werden er soms gek van, voor de honderdste keer bedelen om een kist of een paar zitplaatsen bij hun Amerikaanse, Britse of Duitse collega’s.

Hij keek met gemengde gevoelens terug op de afgelopen maanden. Op een of andere manier was het toch onwerkelijk, vechten. Schieten op andere mensen, die weer op jou schoten. Soms leek het net een spel. Maar wel een dodelijk spel. De kracht van de Taliban zat hem niet in hun vuurdiscipline en in het juist toepassen van de richtregels. De AK-47 werd meestal op de snelvuurstand gebruikt en niet op enkelschots. Dat maakte per slot veel meer indruk. Hij had thuis in Nederland ook een paar keer met een Kalasjnikov geschoten. Leuke buks. Simpel, ongevoelig voor storing en bij enkelschots tot een meter of honderd redelijk betrouwbaar. Maar bij snelvuur had je er weinig aan. Tenminste, als je wat wilde raken. Die vuurgevechten waren tijdens zijn eerste uitzending geweest. Maar in deze tweede periode was er veel veranderd. IED’s plaatsen was de nieuwe tactiek. En die bermbommen waren shit. Vooral als je de poort uit moest in een YPR of – nog erger – in een MB. Want er waren nou eenmaal geen Bushmasters genoeg. En iedereen had de verwoestende uitwerking van de IED gezien op MB’s en YPR’s. De YPR was van onderen zo vlak als een pannenkoek en dus werd alle energie van de explosie door het voertuig geabsorbeerd. Geen prettig vooruitzicht. De MB had nauwelijks bepantsering. Vrijwel niemand was daar de afgelopen maanden bij een aanslag onbeschadigd uitgekomen. Natuurlijk, het eerste voertuig van elke patrouille was een Bushmaster en je probeerde in het spoor te blijven rijden, maar voor een MB moest je toch kiezen voor het linker- of het rechterspoor. De spoorbreedte van een Bushmaster was bijna een meter breder dan van een MB. Gokken dus.

Lucky Dutch werden ze tijdens zijn eerste uitzending genoemd, omdat er de eerste maanden relatief weinig slachtoffers waren gevallen. Maar ook dat kwam volgens hem door de tactiek van de Taliban. Prestige was alles in deze cultuur. Dus je viel geen wielvoertuig aan, maar een rupsvoertuig. Maar de YPR kon gelukkig wel wat hebben en schervesten, keflarhelmen en goede traingen deden de rest. Maar de ‘Talibs’ hadden hun lessen geleerd in de laatste maanden. Van troops in contact (TIC’s) naar IED’s en van harde doelen naar zachte doelen. Bij de Taliban werkte de afdeling lessons learned heel behoorlijk, moest hij helaas vaststellen.

Twee keer was mooi geweest. Hij geloofde niet dat hij er over een jaar weer zin in zou hebben, en zijn vrouw zeker niet.  Twee keer was mooi geweest en hij had zijn plicht gedaan. Zijn contract liep volgend jaar af en hij zou het niet verlengen. Ergens anders bakken ze ook brood. Hij zou de spanning en de kameraadschap wel missen. Maar thuis… Volgend jaar gingen ze misschien naar Afrika. Weer want anders na Bosnië, Irak en Afghanistan. Maar of hij meeging? Hij wist het nog niet. Hopen dat er nu eindelijk een kist kwam om hem naar huis te brengen. Naar de filemeldingen en de Hollandse regen. Dat hij daar nog eens naar zou verlangen. Een Chinook klapwiekte weg in zuidelijke richting. Weer geen plaats voor hem. Wachten maar… en nadenken.

Beneden roept zijn vrouw dat het eten klaar is. Hij legt het beduimelde groene schriftje weer terug in de kast. De radio meldt dat bij een offensief van de Taliban de plaats Kunduz is gevallen. Iedere keer als Afghanistan in het nieuws is, leest hij weer in z’n oude dagboekaantekeningen. Het moet gewoon. Hij weet niet waarom. Ook nu hij al zes jaar de dienst uit is. Hij ziet alles weer voor zich, ruikt de geuren van de woestijn, quala’s, bloed en zweet. Hij kan het nog niet van zich afzetten en weet niet of dat een goed of een slecht teken is.

Over de auteur(s)