Het was in Sierra Leone in het jaar 2000. De oorlog was net voorbij, het land werd wederopgebouwd, dus de nationale bierbrouwerij draaide weer. En Abu, een goede vriend én Sierra Leoner, wees me een short cut die alleen Sierra Leoners kenden, naar een bar op het strand van de hoofdstad Freetown. Het paadje, door een veld met wuivend gras, was nauwelijks zichtbaar. Abu maakte me erop attent dat we ons over een begraafplaats aan het begeven waren. Ik keek geïnteresseerd om me heen. Een begraafplaats? ‘Ja, kijk maar,’ en inderdaad, ik ontwaarde grafstenen tussen de graspluimen. Het was een islamitische begraafplaats, zonder poespas of monumentaal gepraal, want als Allah op een dag de doden de opdracht geeft om op te staan, dan moeten ze niet klem onder een massieve marmeren plaat liggen natuurlijk.

Abu wees me op een vers graf, niet meer dan een bergje aarde met voor de gezelligheid een paar palmtakken erin gestoken. ‘Dat was een vriend van me,’ zei hij. ‘Die hebben we gisteren begraven.’ Ik vroeg hem waaraan die vriend was overleden. Zei Abu, het hoofd bedroefd op de borst: ‘Aan hekserij.’ Ik: ‘Je méént het!’ Hij: ‘Ja, want hij bloedde toen we hem begroeven en dat doen de doden alleen als ze door hekserij om het leven zijn gebracht.’

En de dode bloedde niet zomaar een beetje, maar als een rund, begreep ik. ‘Z’n hele kist zat ermee onder en het bloed liep nog steeds uit zijn neus toen we hem uit de kist haalden en in de kuil legden.’ Een kist begraven vinden Sierra Leoners namelijk zonde. Een kist huur je en gebruik je alleen om het lichaam naar het kerkhof te dragen. Daarna gaat de kist leeg weer terug naar de kistenmaker, die ’m met een natte lap afneemt en aan de volgende klant verhuurt.

Ik was een leek, maar volgens mij kón een lijk niet bloeden. Dus ik zei: ‘Weet je heel zeker dat die man dood was toen jullie hem begroeven?’ Waarop Abu zei: ‘Ja, want voordat hij de kuil inging, hebben we nog heel hard aan hem geschud en hij reageerde niet.’ En daar voegde hij aan toe: ‘Dat doen we altijd als ze bloeden terwijl we ze begraven, aan ze schudden.’ Hij wees naar graven tussen het gras: ‘Aan hem hebben we geschud, en aan hem, aan hem...’

Ik werd opeens een tikje hysterisch. Ik begon heel hard te lachen, daarna dwaas te giechelen en kon daar niet mee ophouden. Die mensen waren misschien alleen maar bewusteloos geweest toen ze begraven werden! Ik heb diezelfde dag, om het helemaal zeker te weten, een bevriende huisarts in Groningen gemaild, of het misschien tóch kon, een lijk dat bloedt. Maar nee hoor, lijken bloeden niet. ‘Als je dood bent staat je hart stil en dus ook je bloedsomloop. Het is natuurlijk denkbaar dat niet alle bloed gestold is na 24 uur, enige sappen zullen zeker nog vrij kunnen komen. Maar als je een behoorlijke flow ziet, moet je de dood betwijfelen. Niet-medici mogen de dood daarom pas verklaren als een hoofd minimaal een meter van een romp verwijderd is.’

Gewapend met de mail van deze huisarts zei ik tegen Abu: ‘Die man leefde nog toen jullie hem begroeven.’ Of ik dat zeker wist. Ja, ik wist het zeker. Dat moest hij even verwerken. En toen moest híj heel hard lachen. ‘Oooooh Africa!’ riep hij op een toon van: d’r is altijd wel wát hier. En toen haalde hij zijn schouders op en zei: ‘Nou ja, hij is nu in ieder geval wèl dood.’ En toen zijn we een biertje gaan drinken.

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.