Ik vind sneuvelbereidheid een rotwoord. Het begrip is mogelijk geïnspireerd door het bekende citaat van Alfred Lord Tennyson in zijn beroemde gedicht The Charge of the Light Brigade uit 1854 over soldatenmoed: ‘Theirs not to make reply, Theirs not to reason why, Theirs but to do and die.’ In het navolgende betoog wil ik voorstellen het woord ‘sneuvelbereidheid’ niet meer te gebruiken en een alternatief aandragen. Mensen die sneuvelbereidheid gebruiken, proberen meestal aan te geven dat militairen bij inzet rekening moeten houden met grote risico’s en ondanks die risico’s hun opdracht moeten uitvoeren. Of zoals generaal Mart de Kruif dat ooit treffend formuleerde: doorgaan waar anderen ophouden. Maar de gedachte dat er gesneuveld moet worden staat natuurlijk haaks op elke militaire logica: want met dode militairen kun je geen opdracht uitvoeren. Alleen bij Islamitische Staat worden commandanten daar blij van. De vraag is natuurlijk wat een betere aanduiding is voor de mate waarin militairen onder extreem zware (gevecht)omstandigheden hun werk blijven doen. In eerste instantie denk ik dan aan het woord moed.

Want feit is, dat er moed voor nodig is om militair te zijn. Niet om op de kazerne les te geven, of je schoenen te poetsen, maar om te vechten. Moed is dan ook een van de karaktereigenschappen die nadrukkelijk genoemd worden in de beleidsvisie leidinggeven van Defensie. Want goed voorbeeld doet volgen. Dus: moedige leiders inspireren hun ondergeschikten tot moedig gedrag. Maar van wie weten we op voorhand dat hij moedig is?

Ik overdacht dit thema, toen ik recent het boek Naar eer en geweten,[1] het militaire levensverhaal van Ridder Militaire Willemsorde Bert Schüssler, herlas. Schüssler (1925-2001) meldt zich na de Tweede Wereldoorlog als vrijwilliger en vecht enkele jaren in Nederlands-Indië bij het Korps Speciale Troepen, waar hij voor zijn moedig optreden de Militaire Willems Orde ontvangt. Na terugkeer wordt hij vlieger bij de luchtmacht, maar als in 1950 de Korea-oorlog uitbreekt meldt hij zich direct als vrijwilliger voor frontdienst en maakt in Korea diverse inzetten mee als compagniescommandant bij de infanterie. Feitelijk doet hij dat om te kijken of zijn daden in Nederlands-Indië ‘eenmalig’ waren, of dat moed een constante in zijn karakter is. Dat laatste blijkt. Want ook in Korea blinkt Schüssler uit door uiterste koelbloedigheid onder vuur. Hij raakt er ook zwaargewond. Later zou hij als waarnemer nog verzeild raken in bloedige schermutselingen in het Midden-Oosten. Ook hier vliegen de bommen en granaten hem om de oren, maar blijft hij steeds opdrachtgericht denken en handelen. Kortom, Schüssler is iemand die bij herhaling blijk geeft van grote moed en altijd zijn opdracht en zijn mensen trouw blijft.

Ik denk dat moed, net als andere menselijke eigenschappen zoals intelligentie, lengte en gewicht, ‘normaal’ verdeeld is over de populatie. U weet wel, met zo’n Gauss-kromme. Er is in zo’n normaalverdeling aan de ene kant een beperkt aantal hele moedige mensen en er is aan de andere kant een beperkt aantal hele laffe mensen, net als hele slimme en hele domme mensen. En er is een hele grote groep, die een beetje moedig is, daartussenin. Schüssler behoort zonder twijfel tot de kleine groep zeer moedige mensen. Net als meer recent de Ridders in de Militaire Willemsorde Marco Kroon, Gijs Tuinman en andere militairen die in de afgelopen jaren, met name in Afghanistan, dapperheidonderscheidingen hebben gekregen.

Voor het meten van intelligentie hebben we een helder begrip: het intelligentiequotiënt. Mensen kunnen door middel van een serie tests vergeleken worden met het gemiddelde (100) en dan een hoog of een laag IQ scoren. Omdat intelligentie vrij algemeen wordt gezien als goede voorspeller van probleemoplossend vermogen, gebruiken de meeste bedrijven al jarenlang IQ-tests voor personeelsselectie. Het concept intelligentie is dus meetbaar en het instrument is de IQ-test. Ook de krijgsmacht maakt hier al tientallen jaren dankbaar gebruik van. Ik durf de stelling aan dat het vermogen om te vechten op een gelijksoortige manier normaal verdeeld is onder de mensheid. Dus moet er ook zoiets zijn als een ‘gevechtsquotiënt’. Precies: GQ! Dat is te definiëren als de mate waarin een persoon onder extreem stressvolle (gevechts)omstandigheden opdrachtgericht blijft nadenken en onzelfzuchtig en adequaat blijft handelen. De moedigen zijn de positieve uitschieters (hoog GQ) en de laffen de negatieve uitschieters (laag GQ). De meeste mensen (zoals u en ik) zweven daar ergens tussenin.

Slim verhoudt zich dus tot IQ als moed tot GQ. Het mooie met intelligentie is dat we al sinds jaar en dag met IQ-tests een redelijk betrouwbare voorspelling kunnen doen over gedrag in de toekomst. Dat zou voor moed ook heel prettig zijn. Misschien biedt de moderne techniek met (gevechts)simulatie en 3D-beelden hiervoor in de nabije toekomst mogelijkheden. Nu kunnen we het nog niet. Ik laat deze uitdaging graag aan jonge wetenschappers.

Iedere krijgsmacht heeft behoefte aan militairen die over een voldoende hoog GQ beschikken. Uit wetenschappelijk onderzoek is al lang geleden komen vast te staan dat een flink percentage van de militairen bij klassieke gevechtsacties geen gericht vuur uitbrengt. Ze nemen niet deel aan de strijd, omdat de moed hen – onder vuur – letterlijk in de schoenen zinkt. Dit vonden onderzoekers vooral bij (minder getrainde en gemotiveerde) dienstplichtige eenheden zoals de Amerikanen in Vietnam, maar ook bij Nederlandse eenheden in de meidagen van 1940. Terwijl de hierboven genoemde militairen met moedig gedrag (vermoedelijk niet toevallig) lid waren van het Korps Commando

Troepen, een extreem streng geselecteerde en goed getrainde eenheid. Moed heeft dus vermoedelijk – net als intelligentie – een zekere trainbaarheid, maar daarnaast zal een belangrijk deel vastliggen in het karakter van de mens.

Overigens dient een hoog GQ niet verward te worden met andere menselijke eigenschappen. Schüssler was ook omstreden, omdat hij in zijn boek volmondig toegeeft dat onder zijn verantwoordelijkheid in Indonesië gevangenen werden gemarteld en zelfs doodgeschoten. Een ook hebben bijvoorbeeld veel Duitse militairen in de Tweede Wereldoorlog objectief gezien ‘moedig’ gevochten, maar wel voor de verkeerde zaak. Een hoog GQ (moed) is dus niet hetzelfde als een goed moreel kompas. Vermoedelijk is GQ een op zichzelf staande karaktereigenschap, waarbij de mensen die hoog scoren van groot nut zijn een in krijgsmacht die zichzelf serieus wil nemen (maar bijvoorbeeld ook in een criminele organisatie).

Voorlopig kunnen we iemands GQ alleen nog achteraf vaststellen: door een dapperheidsonderscheiding. En liefst niet postuum. Dus nooit meer sneuvelbereidheid graag, maar een voldoende GQ! Dank u.

[1] G.J. Schüssler, Naar eer en geweten. Kroniek van een bewogen militair leven (Diemen, uitgeverij De Bookmakers, 1998).

Over de auteur(s)