Femke Halsema biedt in een recent essay een ‘radicale oplossing’ voor Europa’s problemen met vluchtelingenopvang: we bouwen ‘stadstaten’  voor ze, economisch zelfstandige vluchtelingensteden. De inwoners schenken we paspoorten en burgerrechten, want dan kwijnen ze niet weg, zoals nu, met gebrek aan alles in propvolle UNHCR-kampen.

Als voorzitter van de Stichting Vluchteling bezocht Halsema de afgelopen jaren verschillende ellendige vluchtelingenkampen. Steeds weer zag ze dezelfde kilometerslange, stoffige paden langs rijen troosteloze UNHCR-tenten. Pijnlijker nog dan de confrontatie met honger en stank, vond ze die met mensen die in die kampen weliswaar niet meer vermoord worden, maar daar niets voor in de plaats kregen, schrijft ze. 

De grenzen van ons mooie Europa dan maar voor ze opengooien is wat Halsema betreft niet aan de orde; dat leidt alleen maar tot een stormloop van Afrikaanse jongelui op zoek naar toekomstperspectief. Maar die jongelui buitensluiten, desnoods met geweld, is ook weer zowat, want: ‘Met welk recht ontzeggen wij ze onze welvaart, veiligheid en geluk?’

Wel recht op ons geluk, maar dan ergens anders: Halsema lost het probleem op met ‘Zatopia’. In haar essay schetst ze het beeld van een stad die we bouwden op de grens tussen Syrië en Jordanië. In de naam Zatopia is die van het oude Jordaanse vluchtelingenkamp Zaatari nog te herkennen. In Zatopia krijgt iedereen een huisje met zonne-energie, een lap grond, werk, gestreamde toegang tot colleges van Harvard-professoren en een door Europeanen opgeleide politiemacht. Vluchtelingenartsen staan klaar in mooie ziekenhuizen en op het bedrijventerrein aan de rand van Zatopia opende een Amerikaanse technologiereus een campus.

De vluchtelingen blij, want die hebben hun waardigheid terug en Europese politici ook blij, want die worden dankzij Zatopia ‘van hun verlammende machteloosheid verlost.’

Halsema’s Zatopia’s bestaan natuurlijk allang. In hulpjargon heten ze ‘UNHCR-republieken’, omdat het bestuur ervan door gastlanden aan de UNHCR wordt overgelaten. De republieken hebben eigen grondgebied (de kampen) en eigen ingezetenen (honderdduizenden honger- en oorlogsslachtoffers). De hulpprojecten van de UNHCR-donoren zijn er de publieke sector (onderwijs, gezondheidszorg, water, sanitair) en de mate waarin ‘nationale’ ideologieën er aanslaan (gender equality en democratisering bijvoorbeeld) zijn de latten waarlangs donoren besluiten hoeveel geld naar de UNHCR in de kampen gaat.

Het enige verschil tussen de bestaande UNHCR-republieken en Zatopia is dat de regeringsdonoren in Zatopia hun geld niet aan de UNHCR, maar aan de Zatopiaanse gemeenteraad overdragen om de vluchtelingen in staat te stellen hun lot in eigen handen te nemen. Maar vluchtelingenstromen ontstaan in ’s werelds minst stabiele regio’s, waar hongersnoden opzettelijk gecreëerd worden en hele bevolkingsgroepen over de kling worden gejaagd. Met zijn waterleidingen, moestuinen en zonnepanelen gaat Zatopia een aanzuigende werking van jewelste hebben, ook op de armlastige lokale bevolking. Zelfs met mijn grootste roze bril op kan ik niet verzinnen waarom de regeringsdonoren de controle over Zatopia uit handen zouden willen geven. En wie gaat rondschuimende warlords uit de Zatopia’s weghouden? Halsema geeft in haar essay de VN het geweldsmonopolie. Zou ik niet doen. Srebrenica, Kibeho, Goma, de Sudanese peace villages: het gros van de safe havens die onder bescherming van de VN hebben gestaan,  ging in bloed en tranen tenonder. Als we de Zatopianen veilig willen houden, zullen we ze moeten bewapenen, maar op vluchtelingen met raketwerpers en geweren zit Europa uiteraard niet te wachten; voor je het weet banen ze zich schietend een weg naar het veilige Europa.

Vluchtelingen in Zatopia, het gaat ’m niet worden. Een oplossing kan alleen internationale realpolitik zijn.

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.