Op 22 oktober jongstleden kregen een sergeant van de mariniers en een marinier der eerste klasse respectievelijk het Bronzen Kruis en het Kruis van Verdienste opgespeld. De dapperheidsonderscheidingen werden hen toegekend voor moedig optreden bij het redden van drenkelingen onder vijandelijk vuur voor de Somalische kust in 2012. Unieke toekenningen voor de ‘zeesoldaten’, niet in de laatste plaats vanwege de opmerkelijke operationele parallellen met maritieme militaire operaties uit een ver verleden. Voor het Korps Mariniers betekende de inzet in het kader van de antipiraterij-operaties Atalanta (EU) en Ocean Shield (NAVO) namelijk een weerzien met een oude vijand: de zeeroverij. Dit artikel beoogt een historisch overzicht te geven van dit succesvolle recente maritieme optreden.

Dr. Q.J. van der Vegt en dr. A. ten Cate*

In hun rijke geschiedenis kruisten de Nederlandse mariniers met zekere regelmaat en ‘zo wijd de wereld strekt’ de degens met ‘inlandsche zeeschuimers’.[1] Zo trokken zij in 1670 als het pas opgerichte regiment zeesoldaten van het gewest Holland met de Engelsen ten strijde tegen de Noord-Afrikaanse (‘Barbarijse’) kapers en voeren zij in 1816 onder de vlag van het nieuwe Koninkrijk der Nederlanden uit voor geallieerde antipiraterij-operaties in het Middellandse Zeegebied. In de negentiende eeuw bracht de strijd tegen zeeroverij de mariniers bovendien tot diep in de Indische Archipel. Hoewel de twintigste eeuw wereldwijd een afname van piraterij-activiteiten te zien gaf, laaide het aantal gewapende overvallen op zee na het einde van de Koude Oorlog en met name na de millenniumwisseling weer op.[2]

‘Jachtgebieden’ van piraten

Manifesteerde het probleem van de moderne zeeroverij tegen de mondiale commerciële zeevaart zich aanvankelijk in Azië in de Straat van Malakka en bij Afrika voor de Nigeriaanse kust, vanaf 2005 groeiden de Golf van Aden en de Hoorn van Afrika uit tot de voornaamste ‘jachtgebieden’ van piraten. Vooral Somalië ontwikkelde zich tot een broedplaats van zeeroverij. Het straatarme land, sinds begin jaren negentig gekweld door burgeroorlog, chaos, werkloosheid en zonder functionerend centraal gezag, werd een vrijhaven voor een groeiend aantal beroepskapers. Hun doel was het verkrijgen van losgeld voor schip, lading en bemanning. De langs stam- en clanlijnen georganiseerde piratengroepen pasten hun tactieken voortdurend aan. Zo maakte het gebruik van moederschepen, voorzien van voorraden om lange tijd op zee te blijven, het mogelijk honderden mijlen uit de kust toe te slaan. De in Pirate Action Groups van moederschepen (doorgaans dhows) en aanvalsboten (skiffs) gegroepeerd optredende piraten breidden in 2010 hun operatiegebied uit van de Golf van Aden naar het Somalië Bassin en de Arabische Zee.[3]

Toenemend aantal overvallen

Het toenemende aantal overvallen bracht een internationale reactie teweeg. De Europese Unie beet in 2008 de spits af met operatie Atalanta, gevolgd door de NAVO met operaties Allied Provider en Allied Protector, halverwege augustus 2009 omgedoopt tot operatie Ocean Shield. Nederlandse marineschepen, met aan boord mariniers, participeerden in beide vlootverbanden.[4] Daarnaast leverde het Korps Mariniers vanaf 2011 individuele bescherming aan Koninkrijksgevlagde koopvaardijschepen in de vorm van beveiligingsdetachementen; zogeheten Vessel Protection Detachments. Met het beveiligen van vrachtschepen en zeeroutes begaf het Korps Mariniers zich voor het eerst sinds lange tijd weer op een eeuwenoud werkterrein. Het einde van de Koude Oorlog had voor de ‘zeesoldaten’ van de 21-ste eeuw in een groeiend aantal ernstinzetten geresulteerd, variërend van crisisbeheersingsoperaties tot interventies in conflictgebieden, waaronder Cambodja, de Balkan, Ethiopië/Eritrea, Irak en Afghanistan. Maar met het oog op hun specialisme waren de maritieme en amfibische inzetten in die reeks vooralsnog betrekkelijk kleinschalig. Het betrof telkens kleine aantallen personeel, zoals bij embargo-operaties in de Adriatische Zee en de Perzische Golf; dan wel operaties van korte duur, zoals bij noodhulpoperaties na natuurgeweld in het Caribisch gebied of bij evacuatiemissies uit crisisgebieden. De grotere uitzendingen in dit tijdvak, met bataljonsgrote eenheden voor langere tijd, waren tot 2008 toch hoofdzakelijk landoperaties. Slechts de deelname aan de VN-operatie voor de kust van Liberia vanaf Hr.Ms. Rotterdam (2003-2004) vormde een uitzondering op die regel.

De aanloop

Het was tijdens deeloperatie Sea Dragon, de maritieme component van operatie Enduring Freedom, dat Nederlandse marine-eenheden hernieuwd kennismaakten met het fenomeen piraterij. Na de aanslagen op 11 september 2001 verklaarden de Verenigde Staten het terrorisme de oorlog. In navolging van andere NAVO-lidstaten zond ook Nederland begin 2002 schepen richting de Perzische Golf voor maritieme beveiligings- en interdictieoperaties in het kader van deze campagne. Behoudens een korte onderbreking in 2003 patrouilleerden Nederlandse marineschepen van januari 2002 tot april 2006 in de wateren rondom het Arabisch schiereiland.[5]

Verruiming van de bevoegdheden

Medio maart 2002 besloot het Nederlandse kabinet de bevoegdheden te verruimen. Nederlandse oorlogsbodems mochten voortaan overgaan tot boardings mits de gezagvoerder van het te visiteren schip zich hiertegen niet verzette. Met het oog op de beveiliging van de uit vlootpersoneel bestaande inspectieteams gingen guardteams van mariniers voortaan een vast onderdeel uitmaken van de scheepsbemanningen. Daarbij werd teruggevallen op het beproefde boardingconcept zoals dat was ontwikkeld tijdens de NAVO- en WEU-operaties in de Adriatische Zee in de jaren negentig alsook tijdens de deelname aan de geallieerde Multinational Interception Force in de Perzische Golf ter controle van de internationale embargo’s tegen Irak (1996-2000).[6] De boardings droegen bij aan de hoofddoelstelling van Sea Dragon: terroristische organisaties het gebruik van de zee ontzeggen en het voorkómen van terroristische aanslagen op en vanuit zee. De vele tientallen boardings en approaches en honderden radiografische ondervragingen leverden echter geen aanwijzingen op voor terroristische activiteiten of het vervoer van aan terrorisme gerelateerde goederen. Daar waar terroristen schitterden door afwezigheid, trok de toenemende piraterijdreiging in de regio juist volop aandacht. Piraterijbestrijding maakte echter geen deel uit van het oorspronkelijke mandaat van de operatie.

Koerswijziging: piraterijbestrijding

Ondanks het ontbreken van een direct verband verlegden de deelnemende landen vanaf 2006 de operationele focus naar piraterijbestrijding. Door deze koerswijziging gingen ook Nederlandse oorlogsschepen een actieve rol spelen voor de kust van Somalië. Het internationale maritieme recht stond piraterijbestrijding in de Somalische territoriale wateren vooralsnog niet toe, een gegeven dat de piraten handig uitbuitten door dicht onder de kust hit-and-run acties te ondernemen. Dutch Dragon, zoals de Nederlandse bijdrage aan Sea Dragon heette, leverde ervaringen op die uitermate bruikbaar bleken voor de gerichte antipiraterijmissies die elkaar vanaf 2008 in hoog tempo opvolgden. Naast aangepaste rules of engagement zetten de betrokken ministeries zich aan de uitwerking van een draaiboek waarin het Nederlandse piraterijbeleid werd vastgelegd. De bestrijdingsactiviteiten van de multinationale maritieme taakgroep stelden Nederland in staat essentiële kennis op te doen over de tactieken en modus operandi van de Somalische piraten, de omgang met piraterijverdachten en de knelpunten die zich openbaarden toen de focus verschoof van terrorisme naar piraterijbestrijding.[7]

De bezem van Tromp

De Nederlandse betrokkenheid bij de strijd tegen piraterij kreeg in 2008 een vervolg toen het kabinet, in reactie op een verzoek van de VN, twee keer een fregat beschikbaar stelde voor de bescherming van voedseltransporten van het World Food Programme. De humanitaire zeetransporten, van levensbelang voor de noodlijdende Somalische bevolking, hadden ook de aandacht van de piraten getrokken.

Mariniers beveiligden de voedseltransportschepen van het World Food Programme op het gevaarlijkste deel van hun route. Foto AVDD, S. Hilckmann

Beide keren bevond zich een zeskoppig mariniersteam aan boord van het fregat. Aangevuld met leden van de scheepsbemanning vormden zij een Force Protection Team, dat zorg droeg voor rondom beveiliging aan boord van het te escorteren vaartuig op het gevaarlijkste deel van de route. Bij nadering van een haven stapte het beveiligingsteam over op kleine, snelle motorboten (zogeheten Rigid Hull Inflatable Boats; RHIB’s) om het schip vanaf het water te begeleiden totdat de bescherming aan derden kon worden overgedragen. In december 2008 ging de escortetaak over op de inmiddels opgestarte EU-operatie Atalanta.[8] Het mandaat van deze Europese antipiraterij-operatie richtte zich, naast het beschermen van (voedsel)transporten, op de beveiliging van scheepvaart op kwetsbare routes, het afschrikken en verstoren van piraterij en het monitoren van visserij-activiteiten voor de kust. Piraterijbestrijding op zee maakte deel uit van een bredere aanpak van de daaraan ten grondslag liggende situatie op het vasteland. Naast de inzet van schepen en maritieme patrouillevliegtuigen richtten de inspanningen zich op regionale capaciteitsopbouw. De Koninklijke Marine leverde vanaf oktober 2008 onafgebroken bijdragen aan operatie Atalanta in de vorm van staffunctionarissen en uiteenlopende scheepstypen, voorzien van aanvullende capaciteiten als helikopters en boardingteams. Met het oog op het uitvoeren van opposed boardings telden deze teams aanvankelijk uitsluitend als Special Operations Forces getrainde operators vanuit de Unit Interventie Mariniers.

Assertief optreden

Het waren de verrichtingen van Hr.Ms. Tromp die de strijd tegen piraterij in 2010 onder de aandacht brachten van het grote publiek. Het luchtverdedigings- en commandofregat meldde zich half februari van dat jaar in het operatiegebied. Na een weinig opwindend begin van de missie verruilde de Tromp medio maart de rustige Golf van Aden voor het Somalië Bassin. Geschoold in het opsporen van onderzeeboten tijdens de Koude Oorlog besloot de commandant van de Tromp, kapitein-ter-zee Hans Lodder, dezelfde tactieken toe te passen in de jacht op piraten. Door de bewegingen van piraten in kaart te brengen en deze routes vervolgens in tegengestelde richting te varen, veegde het fregat letterlijk de zeeën schoon. Het assertieve optreden wierp direct vruchten af. Tal van skiffs werden ontmanteld, soms op spectaculaire wijze. Zo wisten mariniers in RHIB’s onder dekking van de duisternis eens de bemanning van een skiff te overmeesteren. Wanneer zij een piratenvaartuig aantroffen vernietigden de mariniers het wapentuig. Na ondervraging stelden zij de opvarenden in de regel weer op vrije voeten. De verkregen informatie hielp een ‘inlichtingenplaatje’ opbouwen van piraterij-activiteiten in de regio.[9]

Noodoproep

De teller stond reeds op 73 tegengehouden piraten, 11 skiffs en een moederschip, toen de Tromp in de ochtend van 5 april een melding ontving dat het Duitse motorschip Taipan werd belaagd door piraten. De commandant van de Europese taakgroep gaf echter geen toestemming om onder EU-vlag in actie te komen, aangezien de kaping net buiten het mandaatgebied plaatsvond. Na overleg met Den Haag kreeg de Tromp groen licht om tijdelijk onder nationaal bevel te opereren. De uitgevlogen Lynx-helikopter meldde dat de piraten bezit hadden genomen van het Duitse schip, dat stil in het water lag. De bemanning had kans gezien zich terug te trekken in de safe room, zodat van een gijzeling (nog) geen sprake was. De sergeant-teamleider van de mariniers gaf daarop aan dat zijn manschappen het schip konden ontzetten. Terwijl Den Haag zich boog over Lodders verzoek te mogen interveniëren, werkten de betrokken operators een interventieplan uit, waarbij de mariniers ‘fast ropend’ vanuit de Lynx aan boord zouden worden gezet. Twee uur na de noodoproep kwam het Nederlandse fregat, dat inmiddels in de hoogste staat van gereedheid was gebracht, aan bij de gekaapte Taipan. Na toestemming voor de actie te hebben gekregen steeg de Lynx omstreeks 15:40 uur op van het vliegdek. Er ontstond een schotenwisseling nadat de Tromp indraaide op het gekaapte schip. Terwijl de teamleider vanuit de helikopter dekkingsvuur uitbracht op de brug, daalden zijn vijf teamleden al vurend af naar het door containers afgeschermde voordek van de Taipan. Onder dekkend vuur baanden de mariniers zich vervolgens een weg naar de lagergelegen dekken, opnieuw gebruikmakend van de helikopter om hen op het onderste dek te droppen. Geconfronteerd met de zwaarbewapende operators gaven de piraten zich snel over. Veertig minuten later was het schip doorzocht en veiliggesteld, waarbij het boardingteam tevens op een grote hoeveelheid wapens stuitte. De tien kapers werden gevangen genomen voor berechting door de Duitse justitie.[10]

De ontzetting van de Taipan op 5 april 2010 oogstte nationaal en internationaal veel lof. Foto Korps Mariniers

De ontzetting van de Taipan sierde voorpagina’s in binnen- en buitenland, en trok aandacht op radio en televisie. De belangrijkste conclusie die het Korps Mariniers trok naar aanleiding van deze eerste daadwerkelijke direct action-inzet was dat de ‘robuustheid’ van de boardingeenheid moest worden vergroot. Dat besef vertaalde zich in 2011 in de oprichting van zogenoemde Versterkte Boarding Elementen van pakweg twintig mariniers. Door de (zes man tellende) kern van Special Operations Forces-operators aan te vullen met reguliere mariniers, getraind in het ondersteunen van speciale troepen (Special Operations Capable), en een klein stafelement, ontstond een samengestelde eenheid met meer vuurkracht en manoeuvrepotentieel. Hr.Ms. De Ruyter en Hr.Ms. Tromp voeren in 2011 als eerste uit met zo’n Versterkt Boarding Element. [11]

Robuuster optreden

De verplaatsing van piraterij-activiteiten van de Golf van Aden naar het grotere Indische Oceaangebied dwong de EU en de NAVO in 2010 hun tactieken tegen het licht te houden. Als uitvloeisel hiervan maakte het reactieve beleid plaats voor proactief en robuust optreden, waarbij de ‘geografische focus’ van de operaties verschoof van de open zee naar de kuststrook om de piraten in hun bewegingsvrijheid te beperken door de toegang tot zee af te sluiten.[12] Het amfibisch transportschip Hr.Ms. Johan de Witt, dat half april 2010 de Tromp afloste, was perfect toegerust om die nieuwe aanpak in de praktijk te brengen. De geëmbarkeerde 1e Bootcompagnie van het Korps Mariniers beheerde zes landingsvaartuigen, waarmee twee Afloat Forward Operating Bases (AFOB’s) konden worden ingericht. De vooruitgeschoven bases op zee, elk ruimte biedend aan ruim dertig personen, stelden de mariniers in staat om meerdere dagen achtereen zelfstandig verkenningsopdrachten, deter- en disrupt-taken (het afschrikken en verstoren van piraterij-acties) en doorzoekingen van verdachte schepen uit te voeren.[13]

Primeur

De inzet van Afloat Forward Operating Bases, een Nederlandse primeur, vergrootte de effectieve reikwijdte van de Johan de Witt. De zeer dicht onder de kust opererende landingsvaartuigen verzamelden inlichtingen, brachten bewegingen op land in kaart en isoleerden langdurig ‘piratennesten’.[14] Dat operaties dicht onder de kustlijn niet van gevaar ontbloot waren, bleek op 24 april 2010 tijdens een verkenning van het piratenkamp Hobyo. Bij het naderen van de kust namen schutters de landingsvaartuigen vanaf de kant onder vuur. Een kleine maand later werden de mariniers bij het kamp Great Pumpkin opnieuw op wapenvuur getrakteerd. Na waarschuwingsschoten vervolgden beide landingsvaartuigen hun patrouille. Het ondernemen van verdere actie was uitgesloten, aangezien noch Atalanta, noch Ocean Shield een mandaat had om op land te opereren. Het succesvolle optreden van de Johan de Witt bewees dat het Afloat Forward Operating Base-concept levensvatbaar was. De voortdurende presentie hield druk op de kampen en gaf de piraten geen kans zich in Pirate Action Groups te formeren en de zee op te gaan. Een verdere uitbreiding van het operatiegebied stond de antipiraterij-eenheden toe effecten op het land te bereiken door aanvallen vanuit de lucht of vanaf zee.

Minister van Defensie Hans Hillen vertelde het parlement op 18 juli 2012 dat mariniers, naast het boarden van schepen, ook werden ingezet voor ‘het onklaar maken van schepen die voor anker liggen’. Dat gebeurde ‘met voldoende mariniers die ook voldoende zijn toegerust, en met boten die zo snel zijn dat zij veilig naar zo’n schip kunnen gaan en daarna kunnen terugkeren. Zij hebben een duikuitrusting bij zich en weet ik wat nog meer’, onthulde de bewindsman.[15] Zeer recent voegde de oud-minister daar aan toe, dat ‘in het diepste geheim acties [waren] voorbereid en uitgevoerd tot in het hart van de piratenvloot. Het werd het keerpunt voor de piraterij. (…) Erg zeewaardig waren de schepen niet meer, na het korte bezoek van de zeesoldaten’.[16] Vanaf 2011 voerden versterkte marinierseenheden van de subeenheid Taskforce Barracuda in EU- en NAVO-verband inderdaad meerdere malen dergelijke operaties uit. Hun acties richtten zich op de dhows, om de piraten de mogelijkheid te ontnemen deze als moederschip te kunnen gebruiken.

NAVO-operatie Ocean Shield

Medio 2010 had Nederland zijn aandeel in de internationale piraterijbestrijdingsoperaties uitgebreid door, behalve deelname aan operatie Atalanta, eenheden te leveren voor de NAVO-operatie Ocean Shield. Georganiseerd in Combined Taskforce 508 deed het Atlantische bondgenootschap hiervoor afwisselend een beroep op haar beide Standing Maritime Groups. De operatie beoogde door fysieke aanwezigheid de veiligheid van de commerciële scheepvaart rondom de Hoorn van Afrika te bevorderen. Daarbij kreeg een uitbreiding van het mandaat naar ‘robuuster optreden’ gestalte door het uitvoeren van gerichte acties om piraten af te schrikken en aanvallen te verstoren, met de nadruk op het opsporen van moederschepen. De door Hr.Ms. Johan de Witt beproefde wijze van optreden kreeg navolging in NAVO-verband toen Nederland tussen december 2010 en juni 2011 de leiding op zich nam over de maritieme taakgroep.[17]

De routinecheck van een Iraanse dhow ontaardde op 2 april 2011 onverwacht in een schotenwisseling. Foto Korps Mariniers

De ‘Dutch approach’ resulteerde in een forse stijging van het aantal overgedragen verdachten. De piraten stelden zich op hun beurt agressiever op en openden vaker het vuur. Zo ontaardde een routinecheck van een Iraanse dhow op 2 april 2011 onverwachts in een opposed boarding, waarbij twee Somaliërs de dood vonden. Zestien anderen werden in de boeien geslagen en overgebracht naar de Tromp. Aan boord van de dhow vonden de mariniers aanwijzingen voor betrokkenheid bij piraterij, waaronder handvuurwapens en RPG-7-antitankgranaten. De zestien Iraanse gegijzelden konden, na reparatie van hun schip, op eigen kracht hun reis vervolgen.[18]

Een groeimarkt

Mariniers dienden niet alleen aan boord van oorlogsschepen. Vanaf 2011 begon Defensie met de ‘systematische inzet’ van Vessel Protection Detachments (VPD’s) aan boord van koopvaardijschepen die de High Risk Area bij Somalië passeerden.[19] De eerste verzoeken om bijstand uit de hoek van Nederlandse reders dateerden reeds van 2005. Hoewel steun destijds uitbleef, vormden ze wel aanleiding voor het opstellen van een interdepartementale beleidsnotitie Piraterij en gewapende overvallen op zee. Dit beleidsstuk zag een taak weggelegd voor de marine bij piraterijbestrijding, zij het in beginsel als ‘secundaire taak’ tijdens lopende crisisbeheersingsoperaties. Verder was onder voorwaarden militaire bijstand voor reders mogelijk, aldus de eerste gedachten.[20] De gewelddadige kaping op 7 mei 2009 van het Nederlandse vrachtschip Marathon bracht het beveiligingsvraagstuk opnieuw onder de (politieke) aandacht. Op 15 maart 2011 informeerde minister Hillen de Kamer uiteindelijk dat er, bij wijze van uitzondering, twee VPD’s zouden worden ingezet op schepen die, ondanks preventieve maatregelen, extra kwetsbaar waren voor een aanval en niet konden worden beschermd binnen de lopende operaties. Op de dag af een week later reisden mariniers van de 11e Infanteriecompagnie af naar Mumbai, waar zij als VPD 2011-1 embarkeerden op het kraanwerkschip Hermod en twee begeleidende sleepboten. Kort hierop vertrok een tweede mariniersdetachement naar Singapore.[21]

‘Lessons learned’

De evaluatie van de inzet van de eerste twee detachementen leverde tal van lessons learned op. Zo bleek de geweldsinstructie te beperkt, diende het Vessel Protection Detachment betrokken te worden in het proces van logistieke en materiële aanvragen, was uitbreiding van de sniper-capaciteit gewenst, schoten externe en interne verbindingen met de gebruikte (verouderde) communicatiemiddelen tekort, bestond er tijdens de voorbereiding behoefte aan specifieke inlichtingen en voldeed de opslag van uitrusting niet aan de vereisten. De gesignaleerde verbeterpunten lieten onverlet dat de VPD-inzet in de ogen van het kabinet, het Korps Mariniers en de betrokken reders aan de verwachtingen voldeed, hoewel laatstgenoemden ook geen andere keuze restte aangezien de regering het goedkopere alternatief – de inschakeling van particuliere beveiliging – verbood. Scheepsbeveiliging door Vessel Protection Detachments kreeg nadien een structureel karakter, waarbij meerdere teams tegelijkertijd actief waren in het risicogebied. Stond de teller eind 2011 nog op 11 VPD’s, het jaar erop waren dat er al 31, gevolgd door 40 in 2013. Op 30 april 2014 verliet de MV Nordnes de haven van Sri Lanka met aan boord het 100-ste detachement.[22] Het jaar sloot af op 52 inzetten, terwijl de teller begin oktober 2015 alweer was opgelopen tot 35.[23] In een operationele aanwijzing droeg de commandant der strijdkrachten de marine op jaarlijks 175 VPD’s uit te brengen, waarvan 11 gelijktijdig. Dat was een behoorlijke uitdaging in het licht van de bezuinigingen op de krijgsmacht en de omvang van het Korps Mariniers. Het kwam tot op heden slechts eenmaal tot een gewapend treffen. Op 17 januari 2012 pareerde VPD-15 in de Arabische Zee een aanval op het steenstortschip Flintstone. Noch de zichtbare presentie van het zwaarbewapende beveiligingsteam, noch waarschuwingen met lichtkogels brachten hun belagers tot inkeer. Toen de mariniers één van de piraten een RPG-7-raketgranaatwerper zagen ‘schouderen’ openden zij het vuur. De getroffen skiff viel stil in het water, hetgeen de Flintstone de kans bood de afstand te vergroten. Na de schade aan de getroffen buitenboordmotor te hebben hersteld, keerden de piraten terug naar hun moederschip, dat later die dag door het Duitse fregat Lübeck werd onderschept.[24]

Multinationale verbanden

De scheepsbeveiligingsteams droegen zorg voor de protectie van de meest uiteenlopende vaartuigen; variërend van kleine slepers tot immense olieplatforms. Een wijziging in operatie Atalanta bracht het kabinet ertoe in 2012 het VPD-concept eveneens toe te passen op de bescherming van transporten van het wereldvoedselprogramma. Door het inzetten van een Autonomous Vessel Protection Detachment kon een marineschip worden ‘vrijgespeeld’ van zijn escortetaken. Met het oog op het voortzettingsvermogen had een Autonomous Vessel Protection Detachment, dat drie maanden lang meevoer op het te beveiligen schip, met zestien à achttien man een grotere omvang dan een ‘gewoon’ Vessel Protection Detachment. Nederland was de eerste EU-lidstaat die met zelfstandige mariniersteams VN-schepen ging beveiligen.[25] Met de antipiraterij-operaties in de Somalische kustwateren keerde het Korps Mariniers terug naar een van zijn kerntaken: de beveiliging van de koopvaardijvloot. Geëmbarkeerd op koopvaardij- en marineschepen waakten de zeesoldaten van de 21-ste eeuw als vanouds over de internationale wateren. Na 350 jaar was de cirkel daarmee rond. Na lange tijd voornamelijk landoperaties te hebben gedaan, moesten enkele diep weggezakte maritieme vaardigheden opnieuw worden ‘opgedoken’.  Het antipiraterij-optreden gaf voorts een nieuwe impuls aan de gezamenlijke inzet van mariniers en vloot. Opererend in multinationale verbanden, onder de vlag van EU en NAVO, vormden de mariniers een belangrijke schakel in het beteugelen van de piraterijdreiging.

Het geëmbarkeerde Vessel Protection Detachement garandeerde een 24/7 rondom beveiliging van het schip. Foto Korps Mariniers

Nieuwe mogelijkheden in de strijd

De introductie van de Fast Raiding Interceptor and Special Forces Craft (FRISC) opende nieuwe mogelijkheden in de strijd tegen piraterij. Het amfibisch transportschip Hr.Ms. Rotterdam, dat van augustus tot december 2012 als vlaggenschip van Combined Taskforce 508 voor de Somalische kust patrouilleerde, kon als eerste over vier van deze nieuwe, snelle motorvaartuigen beschikken. Een tweede noviteit was de inzet van een onbemand verkenningsvliegtuig vanaf het schip, de Scan Eagle. Het succes van de internationale antipiraterij-operaties had de piraten inmiddels tot kleinschaliger acties gedwongen, zoals heimelijke operaties in de kustwateren of ‘wanhoopaanvallen’ op open zee met één enkele skiff of whaler. Verder maskeerden zij hun illegale activiteiten door zich te mengen onder de talrijke vissers- en handelsschepen. Operatie Ocean Shield berustte steeds meer op het vergaren van tijdige, betrouwbare inlichtingen. In het verlengde daarvan wonnen ook engagement-activiteiten aan importantie, als middel om kennis te vergaren over de leefpatronen van de lokale bevolking, met als ‘bijvangst’ het ontmoedigen van zeeroverij en het kweken van begrip voor de antipiraterij-operatie.[26] Gedurende de eerste vier maanden van zijn uitzending bood de Rotterdam plaats aan een 48 man tellende versterkte marinierseenheid, met daaraan toegevoegd een joint inlichtingeneenheid voor het verzamelen en analyseren van informatie. Voor luchtverkenning kon een beroep worden gedaan op twee Cougar-helikopters van het Defensie Helikopter Commando. Bij het uitvoeren van Intelligence, Surveillance and Reconnaissance-missies (ISR) bewees het Afloat Forward Operating Base-concept wederom zijn waarde. Om te beginnen concentreerden de Nederlanders hun activiteiten op de noordkust van de autonome regio Puntland. Door de inzet van een vooruitgeschoven basis was de lokale scheepvaart goed bereikbaar, terwijl de frequente contacten met de plaatselijke bewoners inzicht gaven in de lokale scheepsbewegingen en levenspatronen. Een key leader engagement met de gouverneur, dorpsoudsten en gedelegeerden van Puntland aan boord van de Rotterdam sloot het eerste deel van de tour af.

Confrontaties dicht onder de kust

Bij de operaties dicht onder de kust kwam het ettelijke keren tot confrontaties. Op 13 augustus 2012 hielp de Rotterdam bij de onderschepping van een gekaapte dhow, door met landingsvaartuigen en FRISC’s een blocking position voor de kust in te nemen om te verhinderen dat het piratenvaartuig vanaf land hulp kon krijgen. Na waarschuwingsschoten van het scherpschuttersteam aan boord van de Rotterdam gooiden de piraten hun wapens overboord en gaven zich over, waarna het boardingteam de Pakistaanse bemanning in veiligheid bracht. Ruim een maand later was het wederom raak, toen twee FRISC’s tijdens een patrouille voor de kust bij het piratenkamp Bandar Murcaayo werden beschoten. Na een havenbezoek op de Seychellen verlegde de Rotterdam begin oktober het operatiegebied naar de oostkust van Somalië, en legde zich toe op inlichtingen- en containment-operaties nabij het piratennest Hobyo. Met het ten einde lopen van de moessontijd groeide het aantal aanvallen gestaag. Op 10 oktober 2012 dwongen de Nederlanders een skiff tot stoppen die eerder op de dag een mislukte poging had ondernomen een Spaans vissersschip te kapen. Zes verdachten werden opgepakt en na verhoor overgezet op een Spaans fregat.

Nachtelijke patrouilles

Handelend op basis van inlichtingen dat een Pirate Action Group zich opmaakte om uit te varen voerden de mariniers van 18 tot 22 oktober in de nachtelijke uren verkenningsoperaties uit vanaf een Afloat Forward Operating Base dicht onder de kust, overigens zonder abnormale activiteiten op het strand waar te nemen. Dergelijke nachtelijke patrouilles stonden regelmatig op het programma. Voor woensdag 24 oktober stonden maritime security approaches gepland, waarbij een RHIB of FRISC de lokale scheepvaart naderde om informatie in te winnen. Bij de allereerste approach van die dag werden de RHIB’s echter al op kogels onthaald. In het vuurgevecht dat volgde vloog de dhow in brand. De opvarenden sprongen overboord. Enkelen probeerden de kust te bereiken, de gewonden dobberden in het water. Bij een poging hen op te pikken werden de RHIB’s vanaf het strand opnieuw onder vuur genomen. Hoewel een van de motorboten daarbij schade opliep, kwamen de mariniers er zonder kleerscheuren vanaf. Onder dekking van scherpschutters op het brugdak van de Rotterdam keerden de RHIB’s terug om de laatste van de in totaal 25 drenkelingen uit het water te vissen. Onder hen waren 6 piraten. Bij de schotenwisseling had een bemanningslid van de dhow het leven gelaten. Een zoektocht naar twee vermisten bleef zonder resultaat. Terwijl de reddingsactie gaande was, werden ook de landingsvaartuigen en FRISC’s te water gelaten om een tweede vaartuig te boarden dat zich in noordelijke richting uit de voeten maakte, in gezelschap van meerdere skiffs. Terwijl de ScanEagle de brandende dhow onder observatie hield nam de boordhelikopter positie in om de boarding van het tweede vaartuig door het versterkte boardingelement te dekken. Voor het redden van de drenkelingen onder vuur kregen een sergeant van de mariniers en een marinier der eerste klasse op 22 oktober 2015 respectievelijk het Bronzen Kruis en het Kruis van Verdienste toegekend.[27]

Geslaagde missie

Met de aanhouding van in totaal negentien vermoedelijke piraten en het opbreken van drie Pirate Action Groups kon de Rotterdam terugkijken op een geslaagde missie. De inzet bleek tevens te hebben plaatsgehad in een periode van kentering. Dergelijke aantallen behoorden na 2012 namelijk tot het verleden. De internationale antipiraterij-operaties Ocean Shield en Atalanta, alsmede de inspanningen van de zelfstandig opererende marines in het gebied, plus de door de scheepvaartbranche geïnitieerde zelfbeschermingsmaatregelen en de inzet van beveiligers aan boord van koopvaardijschepen, drongen het aantal kapingen en pogingen hiertoe fors terug. Vanaf het voorjaar van 2012 vond er geen kaping meer plaats.[28] In het tijdvak 2009-2012 zijn in Nederland in totaal 33 verdachten vervolgd, waarvan er tien zijn uitgeleverd aan Duitsland voor berechting. 39 anderen zijn overgedragen aan andere landen.[29] Om een opleving te voorkomen bleven antipiraterij-operaties echter geboden, zowel op zee als (in toenemende mate) op land, waar de oorzaak van de problemen lag. Eind 2014 stemde de Tweede Kamer in met een jaar verlenging van de Nederlandse bijdrage aan Atalanta, onder beëindiging van de bijdrage aan Ocean Shield.[30] In 2015 zetten Nederlandse marineschepen opnieuw koers naar Somalië, met aan boord detachementen mariniers. Ook leverde het Korps Mariniers in de eerste helft van 2015 twee boardingteams voor operaties vanaf Duitse fregatten. Tevens vertrok Zr.Ms. Johan de Witt, met aan boord Zweedse en Nederlandse mariniers, richting Somalië. De zeesoldaten van weleer droegen daarmee als vanouds hun steentje bij aan de (geallieerde) bescherming van de ‘vrije vaart’.[31]

De actie op 24 oktober 2012, waarvoor twee mariniers een dapperheidsonderscheiding kregen toegekend. Foto Korps Mariniers

Tot slot

Meer dan 300 jaar expeditionaire mariniersgeschiedenis werd na het einde van de Koude Oorlog voortgezet in een door expedities en interventies gedomineerd tijdperk. Niks nieuws voor een militaire eenheid die reeds werd uitgezonden ‘zo wijd de wereld strekt’ vanaf de oorsprong van haar georganiseerd optreden in 1665. Het Korps Mariniers herontdekte zijn expeditionaire specialisme na 1989 in gevaarlijke conflictgebieden wereldwijd. Dat begon in Noord-Irak en Cambodja in het begin van de jaren negentig en zette zich voort met een langdurige inzet op de Adriatische Zee en in diverse Balkanlanden in het kader van de gewelddadige Joegoslavische boedelscheiding.  Tegelijkertijd was het Korps als vanouds actief in het Caribisch gebied en in diverse brandhaarden in Afrika. De deelname aan geallieerde oorlogscampagnes in het kielzog van 9/11, in Afghanistan, Irak en West-Afrika, betekende daarna een geleidelijke opschaling van de militaire activiteiten. Opvallend was dat het Korps Mariniers als paraat instrument in het nieuwe expeditionaire tijdperk vaker en langer (ver) op het land werd ingezet dan op zee of op de grens van water en land. In plaats van een zelfstandige eenheid met een afgebakend taakveld was het Korps een van de leveranciers van de talrijke rotaties in de Nederlandse bijdragen aan internationale militaire operaties, als onderdeel van een steeds meer modulair ingestelde krijgsmacht. De nieuwe generatie expeditionaire mariniers was zodoende, aanvankelijk, vaker actief in jungle-, berg- of woestijngebieden dan bij maritieme dan wel amfibische frontdienst, al was er in het kader van internationale embargohandhaving langs diverse kusten sinds de jaren negentig, en in tal van noodhulpsituaties, wel degelijk behoefte aan hun specifieke kunde. Met de antipiraterij-operaties in het Indische Oceaangebied keerde het Korps Mariniers in de nieuwe eeuw terug naar de eigen historische niche. De aanpak van Somalische zeerovers vergde maritiem en amfibisch getrainde specialisten, en met de mariniers had de Nederlandse krijgsmacht die in huis.

* De auteurs zijn als wetenschappelijk medewerker en senior wetenschappelijk medewerker werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie. Dit artikel is een voorpublicatie uit het op 10 december verschenen jubileumboek ter gelegenheid van de 350-ste verjaardag van het Korps Mariniers. De teksten zijn ontleend aan het gelijknamige hoofdstuk in dit boek. Voor meer informatie over de moderne geschiedenis van de Nederlandse mariniers, zie: Arthur ten Cate, Sven Maaskant, Jaus Müller en Quirijn van der Vegt, Over grenzen. Het Korps Mariniers na de val van de Muur, 1989-2015 (Amsterdam 2015).

[1] C.J.O. Dorren, De geschiedenis van het Nederlandsche Korps Mariniers van 1665-1945 (Den Haag 1948) 78.

[2] Jaap R. Bruijn, Kaapvaart en Piraterij. Lezing bij de afsluiting van het studiejaar 2008-2009 HOVO Leiden op 4 juni 2009 (Leiden 2009) 8-9.

[3] Ministerie van Defensie, Beleidsdoorlichting. Bescherming kwetsbare scheepvaart nabij Somalië, 16 juli 2014, 32-34.

[4] Bibi van Ginkel, Frans-Paul van der Putten en Willem Molenaar, Clingendael Report, State or Private Protection against Maritime Piracy? A Dutch Perspective (Den Haag 2013) 12.

[5] M. Corveleijn (red.), Maritiem anti-piraterijoptreden bij Somalië. Working Paper Maritiem Optreden nr.7, Maritime Warfare Centre, mei 2011, 66.

[6] Semi-Statisch Informatiebeheer Ministerie van Defensie, Archief Hoofdkwartier Korps Mariniers/Operaties 2001 &2003, (Ernst-)operaties, doos 69, ‘Nota CDS aan Minister van Defensie inzake Inzet Mariniers bij boarden’, zonder nummer, 19 maart 2002.

[7] Kamerstuk 29521, nr. 33, ‘Eindevaluatie CTF 150. 12 dec 2005 - 24 apr 2006’, 12 september 2006, 5-19.

[8] Kamerstuk 29251, nr. 85, ‘Eindevaluatie inzet Hr.Ms. Evertsen voor escorte van World Food Program zeetransporten nabij Somalië, 17 maart – 30 juni 2008’, 23 september 2008, 7-9.; Kamerstuk 29251, nr. 107, ‘Eindevaluatie inzet Hr.Ms. De Ruyter voor escorte van World Food Programme zeetransporten nabij Somalië, 22 oktober – 22 december 2008’, 20 mei 2009, 8-9.

[9] Interview Merel Diemont met commandeur H.R. Lodder, 14 maart 2014, Den Haag.

[10] Interview teamleider, 13 januari 2015.; Hans R. Lodder, ‘Tromp versus de piraten’, in: Carré 2010 (2010) (9) 13-19.

[11] ‘Marsof en Marsoc weer een stap verder in Hydra concept (Hydra goes maritime)’, in: QPO 2011 (2011) (1) 64-65.

[12] Ministerie van Defensie, Beleidsdoorlichting. Bescherming kwetsbare scheepvaart nabij Somalië, 16 juli 2014, 35.

[13] H. Buijs en E.J. den Boer, ‘Eerste Bootcompagnie’, in: QPO 2010 (2010) (2) 79-81.

[14] Kamerstuk 29521, nr. 160, ‘Eindevaluatie inzet Hr.Ms. Tromp en Hr. Ms. Johan de Witt in operatie “Atalanta” voor de kust van Somalië, 17 februari – 29 juni 2010’, 7 januari ‘11, 12, 20-21.

[15] Kamerstuk 29521, nr. 193, ‘Verslag van een algemeen overleg’, 18 juli 2012, 11-12.

[16] Hans Hillen, ‘Tijd voor de mariniers’ in: Korps Mariniers. Leiderschap sinds 1665. 350 jaar kracht door verbondenheid (3 december 2015) 24.

[17] Ministerie van Defensie, Beleidsdoorlichting. Bescherming kwetsbare scheepvaart nabij Somalië, 16 juli 2014, 21.

[18] SGTMARNALG Sander, ´Versterkt Boarding Element (VBE) in operatie Ocean Shield´, in: QPO 2011 (2011) (2) 36-41.; Kamerstuk 32706, nr. 26, ‘Eindevaluatie inzet in antipiraterijoperaties “Atalanta” en “Ocean Shield” van juli 2010 tot juni 2011’, 16 maart 2012, 18-19.

[19] Ministerie van Defensie, Beleidsdoorlichting. Bescherming kwetsbare scheepvaart nabij Somalië, 16 juli 2014, 3.

[20] Semi-Statisch Informatiebeheer Ministerie van Defensie, Archief H-DAB, dossier E-07, Bijlage ‘Notitie bestrijding piraterij en gewapende overvallen op zee’ bij ‘Nota H-DAB aan Voorzitter en leden van het Departementaal Beraad’, nr. HDAB 2006010679, 28 maart 2006.

[21] Kamerstuk 32706, nr. 1, ‘Brief van de minister van Defensie aan de Tweede Kamer betreffende de inzet Vessel Protection Detachments (VPD’s) op maritieme transporten’, 15 maart 2011.

[22] ‘100e beveiligingsteam mariniers op zee’, 30 april 2014, www.mindef.nl.

[23] Gegevens afkomstig van Hoofd VPD-Cel.

[24] Evert Brouwer, ‘Aanval piraten afgeslagen’, in: Alle Hens 2012 (2012) (2) 15.

[25] Kamerstuk 29521, nr. 188, ‘Brief van de ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake Nederlandse deelname aan vredesmissies’, 22 juni 2012.

[26] Ministerie van Defensie, Beleidsdoorlichting. Bescherming kwetsbare scheepvaart nabij Somalië, 16 juli 2014, 36-37.

[27] Interviews met betrokkenen.

[28] ‘Evaluatie Nederlandse inzet in de antipiraterij-operaties Atalanta en Ocean Shield 2013’, 25 september 2014, 20, 33.

[29] Informatie Landelijk Parket Rotterdam (mailwisseling).

[30] ‘Brief ministers van Buitenlandse Zaken en Defensie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal inzake Nederlandse bijdrage aan antipiraterijoperaties in 2015’, 14 november 2014.

[31] ‘Nederlandse mariniers op Duitse fregatten’, Intranetportaal Defensie, 5 december 2014.

Over de auteur(s)

Prof. dr. A. ten Cate

Arthur ten Cate is programmamanager bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie en Bijzonder hoogleraar Militaire Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Dr. Q.J. van der Vegt

Quirijn van der Vegt is wetenschappelijk medewerker bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.