De dekolonisatie wil maar geen geschiedenis worden. De laatste jaren staan vooral de zwarte kanten van de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd sterk in de belangstelling: historici betogen dat Nederlands buitensporig geweld veelvoorkomend was en vorig jaar bood koning Willem-Alexander de Republiek Indonesië excuses aan voor deze ‘geweldsontsporingen van Nederlandse zijde’. Het veelgeprezen Revolusi. Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld van de Belgische schrijver David Van Reybrouck past in deze trend.

In tegenstelling tot veel andere studies beziet Van Reybrouck de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd vanuit een langere periode. Daarnaast schakelt hij tussen politieke, diplomatieke, militaire en sociale geschiedenis en wisselt hij tussen verschillende perspectieven. Van Reybrouck laat terecht zien dat kolonialisme zich niet beperkt tot de verhouding moederland en kolonie, maar een wereldwijd fenomeen is. In deze brede aanpak ligt zijn kracht en tegelijkertijd zijn zwakte, want het is lastig om de gehele periode vanuit verschillende invalshoeken goed te beschrijven. Naast de overvloedige literatuur over de Nederlandse expansie in de Indonesische archipel gebruikt Van Reybrouck interviews die hij afnam met bijna tweehonderd ooggetuigen. Hij sprak hiervoor onder meer met voormalige Ghurka’s in Nepal, met Japanse veteranen, met Indonesische vrijheidsstrijders, Nederlandse veteranen en Nederlandse, Nederlands-Indische en Indonesische ooggetuigen. Van Reybroucks stijl laat zich beschrijven als literaire non-fictie en is een mengvorm tussen literatuur en wetenschap. Het boek is goed geschreven en leest als een roman.

'De schietgaten van het verleden'

Omdat de auteur wil laten zien dat het Indonesische onafhankelijkheidsstreven een lange voorgeschiedenis kent, begint het boek met een uiteenzetting van de Nederlandse expansie in het gebied tussen 1600 en 1914, toen de gehele archipel onder Nederlands gezag was gebracht. Hier passeert het standaardrijtje prominente kolonialen Coen, Daendels en Van Heutsz de revue. Vervolgens komen hoofdstukken over de opmaat naar de dekolonisatie aan bod, waarin Van Reybrouck de raciale en sociale verhoudingen in Indië, de opkomst van de Indonesische nationalistische bewegingen en de laatste vooroorlogse jaren behandelt. Daarna volgen vier hoofdstukken over de Japanse invasie en bezetting van de archipel, gevolgd door vijf hoofdstukken over de onafhankelijkheidsoorlog. Het laatste hoofdstuk, ten slotte, betoogt dat Indonesië vanaf 1950 de hoofdrol speelde op het wereldtoneel.

‘Wie enkel door de schietgaten van het verleden kijkt, ziet niet per se het hele landschap’, stelt Van Reybrouck (blz. 17). Omdat Revolusi in de kern om de Tweede Wereldoorlog en de dekolonisatiestrijd gaat, kan hij er echter niet omheen om ook naar de militaire kant van dit verleden te kijken. Op dit terrein schiet Van Reybroucks kennis tekort en gaat hij slordig te werk. Een opsomming: de Amerikaanse commodore Perry schoot zijn weg niet Japan binnen, maar zette gunboat diplomacy in tijdens de openstelling van Japan (blz. 137); het was niet ‘precies de bedoeling’ van Japan om met de aanval op Pearl Harbor de US Pacific Fleet voor een paar maanden uit te schakelen, maar om die te vernietigen (blz. 161); er was in de jaren dertig niet ‘eindeloos gepalaverd’ over slagschepen voor de Koninklijke Marine, maar over slagkruisers (blz. 169); de verdediging van de kolonie tegen Japan was met onderzeeboten in plaats van oppervlakteschepen ook kansloos geweest (blz. 169); de Slag in de Javazee was niet ‘het eerste, grote zeegevecht sinds de Eerste Wereldoorlog’ (blz. 171); Helfrichs keuze om slag te leveren afdoen als een ‘onzinnige zelfmoordmissie’ en ‘destructieve waanzin’ laat zien dat Van Reybrouck geïnteresseerder is in veroordelen dan in begrijpen (blz. 173); de Japanse invasiemacht voor Java is niet de ‘Javaanse invasiemacht’ (blz. 176); een commandant kan niet tegelijkertijd luitenant-kolonel en kapitein zijn, een tankcommandant is evenmin hetzelfde als een schutter (blz. 177); het KNIL kende geen dienstplicht voor Indonesiërs (blz. 180); het KNIL was ten tijde van de Japanse inval geen ‘samengeraapt, nauwelijks getraind en slecht uitgerust amateurleger’, maar een met dienstplichtigen aangevuld beroepsleger dat goed uitgerust was (blz. 191); hoewel zeer gering, beschikte Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog over naar Groot-Brittannië, Ceylon en Australië uitgeweken strijdkrachten en zaten niet alle koloniale troepen in Japans krijgsgevangenschap (blz. 256-257); de stelling dat Nederlanders die bij de SS gediend hadden in 1945 ‘zonder twijfel de best getrainde en meest ervaren soldaten’ waren die Nederland had is uit de lucht gegrepen (blz. 276); de Japanse marineofficier Tadashi Maeda was geen admiraal, maar schout-bij-nacht (blz. 286); Mountbatten gaf Van Mook niet het advies om geen troepen meer te sturen, maar verbood verdere aanvoer van Nederlandse troepen (blz. 323); Nederland had wel strijdkrachten, waarvan de overgrote meerderheid vanwege het Britse landingsverbod echter niet aan land mocht gaan op Java en Sumatra (blz. 341); de marineblokkade verhinderde voor Operatie Product medio 1947 niet alle handel, maar zorgde op Java voor handelsbeperkingen (blz. 382); ‘Duitse onderzeebootmariniers’ moet zijn Duits onderzeedienstpersoneel en de Nederlandse vertaling van ‘Wasserbombe’ is niet ‘waterbom’, maar ‘dieptebom’ (blz. 393 en 265); de Koninklijke Marine zette tijdens Operatie Product geen slagschepen in – die hebben de Nederlandse zeestrijdkrachten nooit in de vaart gehad (blz. 399); de VS hadden niet een ‘marinebrigade’, maar de Mariniersbrigade uitgerust – en dat was algemeen bekend (blz. 414); de luchtstrijdkrachten maakten tijdens Operatie Kraai geen vliegvelden onklaar, want dan zouden zij er na verovering zelf niets aan hebben (blz. 433); Operatie Kraai omvatte de hele Tweede ‘Politionele Actie’, niet alleen de luchtlandingen bij Yogyakarta (blz. 433); wat Van Reybrouck bedoelt met ‘op Oost-Java maakte de marine zelfs gebruik van een landing met amfibische voertuigen’ is raadselachtig (blz. 433); Operatie Kraai werd niet op oudjaarsavond, maar op 5 januari 1949 afgerond (blz. 439) en een adelborst is geen luitenant, maar een marineofficier in opleiding (blz. 481).

Begrippen en interviews

Hier blijft het niet bij. Ook Van Reybroucks omgang met koloniale begrippen is rommelig. Illustratief is de manier waarop hij Erik Hazelhoff Roelfzema bespreekt. In tegenstelling tot wat hij schrijft, was de Soldaat van Oranje geen Indo uit Surabaya (blz. 191), maar een in Surabaya geboren totok (dus een witte Nederlander). Zijn geprivilegieerde positie als totok verklaart ook wat Van Reybrouck als het onverklaarbare beschouwt, namelijk hoe het kan dat de verzetsheld Hazelhoff een staatsgreep wilde plegen om de Indonesische onafhankelijkheid te voorkomen (blz. 385). Omdat hij voortkwam uit de koloniale upper class is er niets verwonderlijks aan Hazelhoffs uitgesproken conservatief-koloniale opvattingen. Verwarrend is bovendien dat de auteur het adjectief Indisch gebruikt om zowel om Brits-Indische militairen als Indische Nederlanders te beschrijven. Hierdoor lijkt het bijvoorbeeld alsof Henri Schrijver (niet: Schrijvers), de onderofficier van het KNIL die verantwoordelijk was voor de moordcampagne bij de vliegbasis Cililitan, van dezelfde komaf was als de Indiërs die in de Britse krijgsmacht dienden (blz. 468).

Diezelfde slordigheid komt ook bij de interviews naar voren. Van Reybrouck gaat weinig kritisch om met de jeugdherinneringen van hoogbejaarde ooggetuigen. De passage die hij aan de Ghurka’s wijdt is exemplarisch. Volgens een Nepalese oud-militair die hij hier aanhaalt was de aanvoerroute over land afgeknepen, waardoor zij door de lucht bevoorraad moesten worden. ‘Het eten kwam per helikopter: ze dropten biscuits’, citeert Van Reybrouck (blz. 340). Dat de Britse krijgsmacht in 1946 op Java helikopters gebruikte is onjuist. De eerste helikopters van de Royal Air Force arriveerden pas in 1950 in Zuidoost-Azië en werden niet in de oorlog om Indonesië ingezet, maar tijdens de Malayan Emergency.

Kort door de bocht

Dat Van Reybrouck de neiging heeft kort door de bocht te gaan komt het duidelijkst naar voren in het laatste deel van het boek. Volgens hem drukte Indonesië een allesbepalende stempel op de dekolonisatie van Azië en Afrika en de geopolitiek van de Koude Oorlog (blz. 491). De Amerikaanse burgerrechtenbeweging en de Europese eenwording zouden een reactie zijn op de door Indonesië georganiseerde Bandungconferentie van 1955. Hoewel deze Aziatisch-Afrikaanse Conferentie van wereldhistorisch belang was, overschat hij de uitwerking ervan. ‘Bandung’ was eerder een uiting van de dekolonisatiegolf dan de oorzaak daarvan.

Revolusi is, ondanks Van Reybroucks reputatie als sterauteur, zijn vijfjarig onderzoek, zijn interviews met ooggetuigen van over de hele wereld en een overvloed aan literatuur over de geschiedenis van de Nederlandse terugtocht uit Indonesië, een gemiste kans. Het boek is prachtig geschreven en het is een verdienste dat de auteur zoveel mensen opvoert die erbij zijn geweest, maar door Van Reybroucks onzorgvuldigheid stelt dit langverwachte publieksboek over de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd teleur.

T.A. Onderwater, NIMH

Revolusi

Indonesië en het ontstaan van de moderne wereld

Door David Van Reybrouck

Amsterdam (De Bezige Bij) 2020

640 blz. – ISBN 9789403183404

 

 

 

Over de auteur(s)

T.A. Onderwater MA

Tico Onderwater MA is historicus en werkzaam bij het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH) in Den Haag.