Het nieuws werd al snel overschaduwd door de Coronacrisis, maar we zouden bijna vergeten dat de Verenigde Staten en de Taliban eind februari een historisch vredesakkoord sloten. Na bijna twintig jaar oorlogvoeren zetten afgezanten van de twee aartsvijanden in Doha (Qatar) hun handtekeningen. ‘We zijn op weg om eindelijk een einde te maken aan de langste oorlog van Amerika, en om onze troepen naar huis te halen’, schreef het Witte Huis in een verklaring. ‘Iedereen is moe van de oorlog’, voegde president Trump er aan toe.

De Verenigde Staten trekken binnen veertien maanden al hun militairen terug uit Afghanistan, op voorwaarde dat de Taliban zich aan zijn beloftes houdt. De vraag is wel of die beloften standhouden. De inkt van het verdrag was nog niet droog toen de Taliban de magazijnen weer in de AK-47’s klikte. ‘Taliban hervatten offensief tegen Afghanen, ondanks afspraken met VS’, kopte een krant drie dagen na het tekenen van het akkoord.

Terugtrekken of niet: in diverse kranten verschenen afgelopen weken necrologieën van de Afghanistanoorlog. Het waren zonder uitzondering grimmige artikelen, waarin het mislukte project-Afghanistan haast plechtig ten grave werd gedragen. Kosten-batenanalysen van de militaire inzet toonden zonder uitzondering een overhellende balans naar de enorme financiële en maatschappelijke kosten van de jarenlange militaire inzet. De VS spendeerde volgens voorzichtige schattingen een duizelingwekkende 1.000 miljard dollar aan de strijd, die 2.419 Amerikaanse militairen het leven kostte en 1.145 van NAVO-bondgenoten. Om over Afghaanse slachtoffers (ook burgers) nog maar te zwijgen. Vanaf 2001 hebben 775.477 Amerikaanse soldaten minstens één keer in Afghanistan gediend. Van hen raakten 20.500 militairen raakten gewond.

En waarvoor eigenlijk? Sinds de inval in Afghanistan is de Taliban allerminst irrelevant gemaakt, laat staan verslagen. Sterker nog: ze staan er beter voor dan ooit. De Taliban, in negentien jaar tijd opgeklommen van islamitische terreurbende naar volledige gesprekspartner, onderhandelde vanuit een positie van sterkte, en wist in Doha daardoor gevoelige punten binnen te slepen.

Als de Taliban alsnog besluit zich netjes aan de afspraken te houden, dan zou ook de NAVO een begin kunnen maken met een troepenterugtrekking uit Afghanistan. Dit zou ook wel eens het einde van het tijdperk van Nederlandse betrokkenheid in het land kunnen inluiden. De Nederlandse bijdrage in het kader van operatie Resolute Support loopt officieel nog tot 2021. Deze missie heeft als doel het veiligheidsapparaat, leger en politie in Afghanistan verder op te bouwen, maar de vraag is hoelang de bijdrage onder de veranderde omstandigheden blijft voortbestaan.

Daarnaast dringt zich ook de vraag op welke Afghaanse staat Nederland inmiddels nog gaat helpen. Gelijktijdig met de onderhandelingen in Doha, brak een Afghaanse twist uit tussen de zittende president Ashraf Ghani en zijn rivaal Abdullah Abdullah, die zich op 9 maart gelijktijdig lieten beëdigen als president. Afghanistan heeft aan alles een gebrek, met uitzondering van presidenten. Saillant detail: de Afghaanse staat (wie die ook mag vertegenwoordigen op dit moment) is volledig buitengesloten van de vredesbesprekingen tussen de VS en de Taliban.

Wat was de zin van de Nederlandse inspanning, als het niet ondenkbaar is dat het land in 2020 volledig wordt overgelaten aan de Taliban? Zijn de 25 Nederlandse militairen die hun leven gaven voor de missie dan voor niets gestorven? Zo zwartgallig is het ook weer niet. Afghanistan heeft ondanks de aanhoudende aanslagen en gevechten wel degelijk een ontwikkeling doorgemaakt. Meer kinderen gingen naar school, de handel nam toe, de positie van vrouwen is iets verbeterd en – anders dan Irak – is het land tot op heden geen kraamkamer geweest van internationaal terrorisme. Wat van dat alles beklijft na de terugtrekking van westerse troepen valt echter te bezien.

Onderbelicht in deze discussie blijft wat het project-Afghanistan heeft betekend voor de ontwikkeling van de Nederlandse krijgsmacht. Op de eerste plaats staat het verdriet van militairen die hun kameraden hebben verloren, zelf gewond zijn geraakt of de psychische last moeten dragen van een Afghaans oorlogsverleden. Maar er is meer. Achttien jaar in Afghanistan (Nederland doet vanaf 2002 mee) betekende dat zowat iedereen met een vliegeroverall, blauw (boord)tenue of groen vlekkenpak op de een of andere manier op uitzending is geweest. Enorme kennis en ervaring is opgedaan in special forces-operaties, het opleiden van Afghaanse militairen en politie, in counterinsurgency en joint en combined optreden. Nederland raakte daarbij gaandeweg verlost van het trauma van Srebrenica; de idee dat we niet zouden vechten als het er op aan komt, is toch wel naar het rijk der fabelen verwezen.

Veel Afghanistanveteranen verlieten Defensie, maar een aanzienlijk deel loopt nog steeds rond in de krijgsmacht. De pelotonscommandanten van toen, zijn de compagnies- of bataljonscommandanten van nu. In een krijgsmacht die zich op dit moment bij ‘gebrek’ aan grote missies steeds meer lijkt te richten op kostenbeheersing en bedrijfsvoering, is het een zegen dat een groot deel van dat kader nog operationele kennis en ervaring heeft. Voor de midden- en toplaag binnen Defensie is oorlogvoeren geen theoretisch concept, maar iets wat zij zelf hebben ondervonden.

Tijdens archiefonderzoek bij het Korps Mariniers vond ik een memorandum met een klaagzang van instructeurs en docenten op ‘de jeugd van nu’. Kern van deze kritiek: de zogenaamd tot op het bot verwende generatie van toen zou mentaal te zwak zijn voor de harde realiteit van oorlogvoeren. Zo schreef een docent tactiek op het KIM in 1990 laatdunkend over zijn groep cursisten, onder wie veel mariniers. Hij sprak over ‘de rijke jaren 70 en 80 waarin het eigen individu en een ‘Pamper’-bestaan’ de toon zette. Daar kon je hoegenaamd niets van verwachten. Grote onzin: terugkijkend is het deze ‘pampergeneratie’ geweest die tussen 2002 en nu bijna zonder pauze op uitzending werd gestuurd naar Afghanistan (en Irak en Mali), enorme ervaring opdeed, en nu aan de knoppen draait van het defensieapparaat. Wat de toekomst van Afghanistan ook mag brengen, die opgedane kennis en ervaring kan Nederland nog wel eens heel goed van pas komen.                     

 

 

 

 

Over de auteur(s)

Jaus Müller MA

Jaus Müller MA is militair historicus en werkt bij het cluster Onderwijs van de afdeling Operationele Dienstverlening van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.