Ik heb gedurende mijn militaire loopbaan flink wat jaren in het buitenland gewoond en gewerkt, en daar veel Engels moeten praten. Je denkt dan op den duur dat je daar best goed in bent. Zonder veel aarzelen nam ik dan ook graag - net als veel Nederlandse collega’s - de complimenten van buitenlanders in ontvangst: ‘Sir, your English is really excellent’. De waarheid ligt natuurlijk iets genuanceerder. Aan dit inzicht droeg vooral de periode bij dat ik als directeur in een NAVO-hoofdkwartier werkte en ik de luxe had van Engelse en Amerikaanse kapiteins en majoors die voor mij werkten. Belangrijke brieven en toespraken liet ik natuurlijk even door hen op taal- en spelfouten nakijken. Het resultaat bracht mij keer op keer met beide voeten op aarde terug.

We vergeten als Nederlanders namelijk vaak dat andere culturen veel complimenteuzer en minder direct zijn dan wij zelf. Een Engelsman die zegt dat je een ‘brilliant idea’ hebt, meent  dat niet noodzakelijk zo. Soms bedoelt hij zelfs het tegenovergestelde! Dit laatste is voor een native speaker op te maken uit de woordkeus, de toon en misschien een licht opgetrokken wenkbrauw… 

Zeker de ontwikkelde Engelsman bedient zich gewoon graag van enige ironie, zonder daarbij de directe aanval te kiezen. Veel collega’s uit meer zuidelijke landen zijn sowieso wat complimenteuzer (zeker naar superieuren die hun International Evaluation Report moeten schrijven). Ze bewonderen bovendien niet zozeer ons geweldige Engels, als wel de vermetelheid waarmee wij Nederlanders ons standpunt (ook tegen hoger geplaatsten en zonder diepgaande kennis van zaken) naar voren brengen en het zelfvertrouwen waarmee we dit verbaal doen. Anderzijds voelen mensen uit Italië, Frankrijk, Spanje of Portugal zich soms wat overdonderd door de gemiddelde Nederlander, die nogal eens van mening is dat ‘recht voor zijn raap’ een goede aanpak is.

In werkelijkheid spreken de meeste Nederlanders (inclusief onze officieren) een taal die de  native speakers onder elkaar aanduiden met Dunglish: een samenvoeging van Dutch-English. De bekendste Dunglish spreker was de afgelopen jaren natuurlijk onze voormalige bondscoach Louis van Gaal, wiens uitspraken en letterlijke vertalingen van gezegden als:   'We are running after the facts’, ‘I did always the lights out’ en ‘That’s another cook!’ van menigeen de lachlust opriep.

En al zestig jaar geleden schreef de Nederlandse docent Engels, Jan van der Meulen, onder het pseudoniem John O’Mill, boekjes vol met dit soort fraaie verbasteringen, zoals de legendarische opmerking van een leerling: ‘Please Sir, you bring me in the war’ tegen de docent die tijdens het tentamen Engels irritant met zijn pen op het bureau zat te tikken. En wat te denken van aan bekende Nederlandse politici toegeschreven citaten als: ‘I fok dogs’,  ‘This college goes over ramps’, ‘Make that the cat wise’ en ‘We are a nation of undertakers’. Kortom, ons land heeft een mooie en lange traditie van het creatief verbasteren van de Engelse taal. De meeste militairen doen daar in hun gebruik van het Engels niet voor onder.

Nu denkt u misschien dat ik alle collega’s wier Engelse uitspraak en grammatica niet het Oxford-niveau haalt hier even te kakken wil zetten, maar dat is geenszins het geval. Want als ik kritisch naar ‘ons’ Engels kijk, is mij enerzijds opgevallen dat dit vol kleine taal- en stijlfouten zit, maar anderzijds ook dat werkelijk iedereen ons Engels begrijpt.

Dit laatste inzicht kwam nog niet zo lang geleden, doordat ik tijdens mijn eerder genoemde buitenlandse plaatsingen in een NAVO-hoofdkwartier gedurende een aantal jaar enkele malen per week bij de operationele briefing in het situatiecentrum aanwezig moest zijn. Het viel mij op dat de aandacht voor deze briefings veel minder event-driven was dan je zou denken. Daarentegen was de nationaliteit van de officier die de briefing van die dag verzorgde een veel betere voorspelling voor de aandacht die collega’s – van hoog tot laag – hadden voor het gesproken woord.  

Als er Oost- of Zuid-Europese officieren presenteerden, was de aandacht (vooral op de back benches) minimaal. Veel sprekers beschikten over een best aardig vocabulaire, maar hun sterke accent maakte het heel lastig om ze lang en goed te volgen. Gelukkig wisten de meeste luisteraars wel waar het zo’n beetje over ging, zodat ze aan een enkel steekwoord genoeg hadden. De belangrijkste info werd bovendien ook nog op een PowerPoint vertoond tijdens de operationele briefing. Je zag dan ook dat de meeste ‘luisteraars’ feitelijk ‘lezers’  waren: niemand luisterde naar de spreker, iedereen las de PowerPoint.

Een tweede groep die er niet in slaagde de aandacht vast te houden  – het zal u misschien verbazen – vormden de native speakers. Hun rijke vocabulaire was doorspekt van (prachtige) woorden, zeldzame vaktermen en (subtiele) zinswendingen die vrijwel niemand buiten het Verenigd Koninkrijk of Noord-Amerika in zijn bagage had zitten. Hun lokale accent (Schotten, Ieren, Texanen) zorgde er bovendien voor dat veel woorden door de toehoorders niet als zodanig werden herkend. En als klap op de vuurpijl spraken ze vaak zo snel, dat veel buitenlandse collega’s de draad binnen no time kwijtraakten. Het verzoek om wat langzamer te praten, leidde in vrijwel alle gevallen slechts tot zeer tijdelijke effecten. Zo kan een voordeel ook een nadeel zijn…

Tenslotte waren er… de Denen, de Noren en de Nederlanders. Ze spraken langzaam, hadden een beperkte woordenschat (die vrijwel iedereen begreep), articuleerden (te) duidelijk en het feit dat ze allerlei letters uitspraken die in het Engels gewoonlijk worden ingeslikt of samengevoegd, maakte dat wát ze vertelden, nog het meeste leek op de simpele geschreven taal waar de meeste militairen in het hoofdkwartier zich dagelijks van bedienden.

Het feit dat ze zo af en toe de verkeerde gevoelswaarde aan woorden gaven (‘It’s a shame’  is echt wat anders dan ‘It’s a pity’), en dat ze soms de Nederlandse zinsconstructies letterlijk in het Engels vertaalden (‘I hate you welcome on this HQ’), deed aan dat begrijpen niets af. Iedereen, van Estland tot Spanje en van Denemarken tot Turkije, kon het volgen. En zo ben ik in de loop der jaren veel milder geworden over het gebruik van Dunglish. Je zou - om in voetbaltermen af te sluiten - kunnen zeggen dat every disadvantage ook zijn advantage heeft.

Over de auteur(s)