Onlangs ontmoette ik de Italiaanse oorlogsverslaggeefster Francesca Borri. Haar boek is in het Nederlands vertaald en ze was naar Amsterdam gekomen om erover te vertellen. Onze vrouw in Aleppo gaat over haar tijd als journaliste in het Syrische Aleppo, in 2012 en 2013, embedded bij rebellen van de Free Syrian Army (FSA).[1] Die waren in augustus 2012 vanuit Turkije Aleppo binnengevallen om de bevolking te bevrijden van de dictator Assad. Tenminste, dat zéiden ze. Al snel waren vreugde en hoop van de bevolking over hun komst omgeslagen in woede en walging.

Borri beschrijft hoe ze in het gezelschap van een FSA-strijder een lokale vrouw ontmoette, een jonge weduwe, uitgemergeld van de honger, tandenloos en getroffen door typhus. Ze had geen schoenen, maar had haar voeten omwikkeld met stukjes kattenbont. Die kat had ze gevangen en opgegeten. Maar dat was al lang geleden, sindsdien overleefde ze op een sneetje brood per dag en geel regenwater. De strijder van de FSA was zeer onder de indruk van haar verhaal en haar uitgeteerde voorkomen. Hij beklopte zijn broekzakken op zoek naar muntjes en toen hij die niet vond, begon hij zijn schoenen uit te trekken om aan haar te geven. Maar de vrouw zei: ‘Ik wil niks van jou. Het is allemaal jullie schuld.’

De FSA gebruikte scholen en ziekenhuizen als hun bases. Als ze dat niet hadden gedaan, zou Assad geen excuus hebben gehad om woonwijken te bombarderen. Maar burgerslachtoffers boeiden de rebellen totaal niet. Op zijn best waren de inwoners van Aleppo hun gijzelaars.

Sinds ze Aleppo binnenwandelden, hadden de rebellen gedaan alsof de stad van hen was. Ze stommelden huizen en winkels zomaar binnen en pakten wat ze wilden. Het waren amateur-militairen. De unit waarin Borri zich embedde bestond uit dertien pubers op teenslippers of met twee verschillende schoenen aan, in T-shirts van Messi en Che Guevara, ongetraind en met tien kogels de man. Over een strategie om Assads troepen te verslaan hadden ze nooit nagedacht en over de toekomst van land en volk maakten ze zich ook niet druk. Ze rekenden erop dat Obama zou komen om Assad af te zetten, net zoals hij gedaan had met Gadaffi in Libië. Maar ze vergaten dat Gadaffi geen bondgenoten meer had. Assad heeft de Russen en Hezbollah.

Borri bezocht Aleppo voor het laatst in de herfst van 2013. Dat kon toen alleen nog van top tot teen vermomd als Syrische vrouw. Aleppo was louter honger en islam geworden. Er was minder vrijheid dan tijdens Assad, zeiden de mensen. Tóen bemoeiden ze zich alleen met je als je je inliet met politiek activisme, nu bemoeiden ze zich met ieder detail van je persoonlijke leven. Alles was verboden: muziek, alcohol, sigaretten.

Met name vrouwen hadden veel vrijheid moeten inleveren. Als de rebellen winnen, planten ze op de ruïnes van Syrië de vlag van de fundamentalisten, zei een jonge vrouw. Vrouwen in Raqqa hadden zich in gevechten al opgeofferd als menselijk schild. Tegen de rebellen.

Borri’s ervaringen stammen uit 2012 en 2013. Toen dachten we al dat het niet erger kon worden, maar moet je nú kijken. Geschat wordt dat rond de 200.000 mensen nog steeds overleven in Oost-Aleppo. Ondergronds, want huizen zijn stuk, gordijnen flapperen in de wind. Vluchteling worden was een luxe die ze zich niet konden veroorloven. Vervoer naar de Turkse grens kost al een vermogen en de smokkelaars die je door de gesloten grens heen moeten helpen minstens zoveel.

Ik vroeg Francesca Borri of het goed of slecht is dat Aleppo nu valt. Geen van beide, antwoordde ze. Door de bombardementen van de Russen en de oprukkende tanks van Assad worden de stad en haar inwoners uit een lang en afschuwelijk lijden verlost. Eindelijk. ‘Het is euthanasie’, zei Borri.  

[1] Francesca Borri, Onze vrouw in Aleppo. Berichten van het front (Amsterdam, De Geus, 2016).

 

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.