Ik woonde deze maand een rechtszaak bij in Houston, Texas. Het ging om de tweede ronde in een dubbele moordzaak. In de eerste ronde was de dader, toen 18 jaar oud, schuldig bevonden en terdoodveroordeeld, want zo gaat dat in Texas. Nu, in hoger beroep, probeerde de advocaat om het doodvonnis in levenslang omgezet te krijgen. Zijn cliёnt, 25 inmiddels, zou schizofreen zijn, ook toen hij de moorden pleegde. Hij was opgegroeid met louter armoede, misbruik, drugs en geweld om zich heen. Zijn moeder was een godsdienstwaanzinnige, die hem – ook letterlijk – met de Bijbel om zijn oren sloeg. Als kind al was hij door demonen bezeten geraakt en het waren die demonen geweest die hem hadden opgedragen om de moorden te plegen. Ergo, de veroordeelde was niet goed bij zijn hoofd en psychiatrische patiёnten mogen volgens de wet niet geёxecuteerd worden, zelfs niet in Texas.

De veroordeelde, een jonge, zwarte man in een mosterdgeel gevangenispak en met kettingen om zijn enkels, zat tijdens het pleidooi van zijn raadsman geconcentreerd poppetjes te tekenen op een blaadje papier.

De aanklager maakte gehakt van het verhaal van de advocaat. Hij had een psychiater naar de rechtszaal meegenomen als getuige-deskundige. Die had de stukken bestudeerd en was tot de conclusie gekomen dat er van schizofrenie geen sprake was. ‘We bevinden ons in Amerika’s Bible Belt,’ zei hij. ‘Demonen zien en horen is hier heel gewoon.’
Met andere woorden, de dader is niet ziek, maar een product van zijn omgeving. Hij kan zonder problemen de executietafel op.

Ik denk terug aan een zaak die een paar maanden eerder diende, tegen de 16-jarige zoon van een aluminiumfabrikant. In de buurt waar de jongen opgroeide, een rijke buitenwijk van Fort Worth, Texas, was het gemiddelde gezinsinkomen volgens Forbes 250.000 dollar. De knul had in de Walmart een zootje bier gestolen en bouwde een feestje met zijn vrienden. Met zijn achten, dronken en jolig, propten ze zich in de auto van de vader van de jongen. Hij vloog uit de bocht en reed vier voetgangers dood. Eén van de vrienden werd uit de auto geslingerd en raakte verlamd. De advocaat van de jongen had een psycholoog naar de rechtszaal meegenomen, die betoogde dat de jongen aan ‘affluenza’ leed. Het woord is een mix van het Engelse affluent (welvarend) en influenza (griep) en er wordt een – overigens omstreden – psychische aandoening mee aangeduid, die zich vooral voordoet bij jonge, in een rijk milieu opgegroeide, verwende jongeren. De aandoening zou onder meer tot uiting komen in een gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel. Met andere woorden: de jongen was ziek, want een product van zijn omgeving en moest niet gestraft, maar behandeld worden.

De rechter gaf hem tien jaar voorwaardelijk.

Na de zitting zocht ik de terdoodveroordeelde op. Hij werd de bezoekkooi ingeleid met nog steeds die kettingen om zijn enkels en met zijn handen op zijn rug geboeid met nog meer kettingen. Hij had niet zo goed geluisterd naar wat er allemaal gezegd was in de rechtszaal. Een of andere kwade geest in de zaal had hem steeds zitten afleiden. Kon ik iets voor hem doen, alstublieft? Hij snakte naar koffie. Een pakje instant koffie kostte in de gevangeniswinkel 5,29 dollar, maar hij had geen geld, want zijn moeder had hem ‘weggegooid’, zei hij. Ik maakte twintig dollar over op zijn gevangenisrekening. Hij liet me later weten dat hij daar koffie én snoepjes met citroensmaak van had gekocht en dat hij zich nu beter voelde. De 6,10 dollar die van de twintig over was bewaarde hij voor later, schreef hij.

De affluenzapatiёnt wordt intussen voor zijn aandoening behandeld in een privékliniek in Californiё. Zijn ouders betalen daar 450.000 dollar per jaar voor. Ook met hem gaat het gelukkig alweer wat beter.

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.