In oorlogen moeten legers het hebben van misleiding, filosofeerde de Chinese generaal Sun Tzu in De kunst van het oorlogvoeren. Legers hebben altijd getracht de vijand met meer of minder succes in de luren te leggen. Denk aan het paard van Troje en aan Mohammed Said al-Sahhaf, de voormalige minister van Informatie van Irak en vedette van de Golfoorlog. Tijdens persconferenties hield hij dwars door het geluid van geallieerd geweervuur vol: ‘We have everything under control’.

Kort na D-Day in juni 1944 vielen een paar Franse boeren verbijsterd van hun fiets toen ze per ongeluk zagen hoe Amerikaanse militairen met z’n viertjes een Sherman-tank optilden en iets verderop weer op de grond zetten. Een Sherman weegt 30 ton: de boeren stonden totaal paf. ‘U ziet: wij zijn heel sterk’, zei een van de Amerikanen. Maar het was een opblaastank, van rubber.

Het onderdeel waar de vier deel van uitmaakten was de 23rd Headquarters Special Troops, ofwel de ‘Ghost Army’. Ze waren met 1100 man in Frankrijk geland met de opdracht shows op te voeren die de Duitsers moesten doen geloven dat de Amerikaanse militaire aanwezigheid groter, wijdverspreider en gevaarlijker was dan in werkelijkheid.

Avond na avond gaven ze multimediale voorstellingen op locaties waar gaten in geallieerde linies verbloemd moesten worden, of Duitse troepen weggelokt. Dan pompte het 23rd hun rubberen tanks, jeeps en vrachtwagens op en creëerden met geluids- en lichteffecten de illusie van een reusachtige verzameling troepen. Ze hadden ook nepvliegvelden bij zich en militare kampen compleet met wapperend wasgoed. Als ze klaar waren lieten ze hun bataljons leeglopen en trokken naar de volgende bestemming. Opbouwen kostte nooit meer dan een paar uur en ze waren ook altijd zo weer weg. Ze traden meer dan twintig keer op in Frankrijk, België, Luxemburg en Duitsland. Hun finest hour was tegen het einde van de oorlog, toen de 9th Army de Rijn moest oversteken en het 23rd de Duitsers van die oversteekplek moest weglokken. Voor die gelegenheid deden ze met z’n 1100’en 30.000 man na.

De Ghost Army bestond uit acteurs, tekenaars, architecten, fotografen en reclamejongens, die behalve hun trucendoos, ook hun eigen blik op de oorlog meebrachten. Als ze voorbij platgebombardeerde kerken reden waren er altijd wel die hun schetsboeken tevoorschijn haalden om het tafereel vast te leggen. In dorpen en steden tekenden ze de mensen op straat en ze fotografeerden het verdriet van weeskinderen in kampen voor oorlogsvluchtelingen. Vijfhonderd van hun schilderijen, tekeningen en foto’s werden tentoongesteld in het Edward Hopper House in New York. Maar dat was pas in de tweede helft van de jaren negentig: zo lang bleef het bestaan van de Ghost Army geheim. 

In 2015 lekte naar de pers uit dat Nederlandse militairen ‘pang-pang-pang’ riepen om te doen alsof ze schoten losten. Volgens de vakbond was dat omdat er gebrek aan munitie was, maar een Defensiewoordvoerder zei desgevraagd dat ‘we dat altijd zo hebben gedaan’. Ah, Sun Tzu’s kunst van de misleiding, dacht ik even. Tot de woordvoerder verklapte dat er ook eenheden waren die niet ‘pang-pang’ riepen, maar ‘pinda-pinda’. Toen was ik een illusie armer.

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.