‘Neem nog wat groente Joris. Daar word je groot en sterk van.’

‘Pap, net was er op het Jeugdjournaal een meneer die iets vertelde over de politiemissie in Kunduz. Daar ben jij toch ook naartoe geweest. Daarom was je vorig jaar toch zo lang weg?’

‘Dat klopt Joris. Dat heb je goed onthouden.’

‘Maar jij bent toch soldaat en niet van de politie? Hoe kan dat dan?’

‘Ik heb er samen met andere soldaten voor gezorgd dat ze daar veilig politiemensen konden trainen. Goeie politiemensen, net als je oom Peter. Die hebben ze daar hard nodig. En omdat er in Afhanistan nog veel gevochten wordt, heb je soldaten nodig om die politiemensen te beschermen.’

‘Tegen wie moest jij dan vechten om die politiemensen te beschermen?’

‘Tegen de Taliban. Daar heb ik je toch wel eens iets over verteld voor ik naar Afghanistan toe ging?’

‘Kunnen die politiemensen zelf niet vechten tegen de Taliban om zich te beschermen?’

‘Nee Joris, vechten is wat anders dan politiewerk. Daar hebben ze bij de Nederlandse politie geen verstand van. Daar hebben ze soldaten voor nodig.’

‘Waarvoor moesten die Nederlandse politiemensen daar dan naartoe? Kunnen die mensen daar zelf niet naar hun eigen politieschool dan?’

‘In Afghanistan was er geen politieschool. Dus niemand wist hoe je een goede politieagent moet zijn. En in Nederland weten we dat wel.’

‘Maar laatst zei je nog dat alle Nederlandse politieagenten eikels waren die niets beter hadden te doen dan burgers lastigvallen.’

‘Maar dat was omdat ik een bon kreeg van 160 euro voor verkeerd parkeren. En ik had daar maar vijf minuten gestaan! In Afghanistan krijg je geen bonnen voor verkeerd parkeren.’

‘Wat doet de politie dan wel in Afghanistan, als ze geen bonnen schrijven voor verkeerd parkeren?’

‘Politiemensen in Afghanistan moeten vaak vechten. Ze beschermen de mensen tegen de Taliban en ze controleren of er geen bommen worden geplaatst.’

‘Maar dat lijkt me veel moeilijker allemaal, mensen beschermen tegen de Taliban en voorkomen dat er bommen worden geplaatst… veel moeilijker eigenlijk dan bonnen schrijven?’

‘Dat is het ook.’

‘Maar waarom moeten Nederlandse politiemensen dan naar Afghanistan? Dat is toch niet logisch. Ze weten niets van beschermen tegen bommen en vechten tegen de Taliban. Dat zeg je net zelf. Wat kunnen ze die Afghaanse politiemensen dan leren? Die doen al veel moeilijker werk?’

‘Nou ja, ze proberen de Afghaanse politie te leren dat er wetten zijn waar je je aan moet houden en dat je iedereen gelijk moet behandelen en zo.’

‘Houden de politiemensen zich dan niet aan de wetten in Afghanistan?’

‘Ja Joris… meestal wel hè, maar niet altijd.’

‘Maar dat is toch raar pap, politiemensen die zich niet aan de wetten houden?’

‘Dat doen ze niet altijd expres Joris. Een heleboel Afghaanse politiemannen kunnen bijvoorbeeld niet lezen en schrijven. En ze kennen ook niet alle wetten uit hun hoofd. Dat is best lastig snap je.’

‘Dus de Nederlandse politie, die alles weet van wetten en bonnen schrijven, maar niets van vechten, moet de Afghaanse politie die niet kan schrijven leren hoe ze zich beter aan de wetten moeten houden?’

‘Ja, zoiets. Maar wat zit je allemaal te praten Joris. Eet eens door!’

‘Pap, en kunnen ze dan ook beter vechten?’

‘Wie?’

‘Die Afghaanse politiemensen. Kunnen die dan beter vechten als ze zich beter aan de wetten houden?’

‘Nou, kijk Joris, de bedoeling is dat die Afghaanse politie steeds minder gaat vechten en steeds meer dingen gaat doen zoals de Nederlandse politie.’

‘Bedoel je bonnen schrijven bijvoorbeeld, voor fout parkeren?’

‘Ja, zoiets.’

‘Maar pap je zegt net zelf dat de meeste Afghaanse agenten niet kunnen lezen en schrijven. Dan kunnen ze toch nooit bonnen schrijven?’

‘Dat is inderdaad wat lastig Joris. Maar zo simpel is het niet. We moet ergens mee beginnen. En daarom leren we ze bijvoorbeeld ook lezen en schrijven. Dat zit ook in de opleiding.’

‘Maar toen jij vorig jaar in Afghanistan was, zei je tegen oom Peter dat vechten heel wat moeilijker was dan bonnen schrijven?’

‘Ja, dat is ook zo. Maar dat moet je niet allemaal zo letterlijk opvatten Joris. In elk land zijn die dingen weer anders. Eet nu maar door. Zit je tegenwoordig altijd zoveel te praten tijdens het eten? Heeft mama je niet geleerd dat praten met volle mond niet netjes is? Kom, schiet eens op!’

‘Hoe lang duurde die opleiding van die politie daar dan in Afghanistan?’

‘Een week of zes, zeven.’

‘Maar oom Peter is toch vier jaar naar de politieschool geweest? En toen kon hij van tevoren al lezen en schrijven. En ik probeer op school al twee jaar te leren lezen en schrijven. En dat is nog best moeilijk. Hoe kunnen die politiemannen in Afghanistan dat dan allemaal in zes weken leren? Zijn die dan zo veel slimmer dan de Nederlanders?’

‘Joris, nu is het wel mooi geweest. Je zit allen maar te kletsen en je eet geen hap. Eet eerst je eten maar eens op, alles wordt koud. Dan geef ik je voor je verjaardag wel een boek over Afghanistan. Dan kun je het zelf allemaal nalezen als je het zo graag wilt weten.’

‘Pap, ik kan nog niet zo goed lezen, ik vind het leuker als jij het vertelt.’

‘Maar nu even niet wijsneus! Je lijkt wel een Kamerlid. Kom op, dooreten. Straks komt je moeder thuis van haar yogaklasje en dan krijg ik op mijn kop dat we nog zo laat zitten te eten en jij nog niet naar bed bent.’

‘Pap, wat is een Kamerlid?’

‘Dat, Joris, zijn mensen uit de politiek in Den Haag, die zich wel bemoeien met onze opdrachten, maar weinig snappen van militaire operaties! Daardoor moeten militairen bij hun werk iedere keer weer vierkante cirkels uitvinden! Zo, en nu is het genoeg Joris. Neem nog maar een halve gehaktbal en verder niet praten met volle mond. Jij hoeft niet alles van de wereld te weten in zes weken, daar heb je gelukkig nog heel veel jaren de tijd voor.’

‘Proef toch eens Joris hoe lekker die gehaktballen van mama zijn.’

‘Eh… pap, hoe maak je vierkante cirkels?’

Over de auteur(s)