Een collega van mij woont op tien hoog in een woontoren in Rotterdam. Het balkon biedt een fenomenaal uitzicht over de havenstad. Maar toen ik daar laatst was, was het niet zozeer het uitzicht wat fascineerde, maar een zonderling object dat we aantroffen op zijn balkon: een licht beschadigde drone. Het ding, dat waarschijnlijk gecrasht was tegen de woontoren, deed niks meer. Beneden aan de flat troffen we evenmin een hopeloos zoekende dronebestuurder. De mysterieuze zwerfdrone heeft maanden in quarantaine bij die collega gelegen, in afwachting van een noodkreet van de eigenaar. Maar elk teken bleef uit. Ik heb toen de drone maar overgenomen. Als een verzwakt kuikentje heb ik hem laten drogen en op krachten laten komen. Hortend en stotend kwam de doodgewaande drone tot leven. Na het resetten, formatteren en het aanschaffen van een controller deed het ding het weer alsof ie net uit de fabriek kwam! Daarop heeft deze aangewaaide drone z’n diensten goed bewezen tijdens battlefieldtours voor Defensie. Door luchtopnames te maken van historische slagvelden, kregen toehoorders in het leslokaal – helaas nodig in coronatijd –  toch inzicht in het slagveld.

De les van deze aangewaaide drone: moderne techniek ligt soms voor het oprapen. In dit geval gewoon op een Rotterdams balkonnetje. Het gebruik van dit vernuftige apparaatje heeft Defensie ook nog eens geen cent gekost.

Waarom moeilijk doen als het zo makkelijk kan? Toch heb ik soms het idee dat wij bij Defensie het omgekeerde adagium hanteren. Vooral proberen het zo moeilijk mogelijk te maken in de aanschaf van materiële zaken, terwijl de makkelijke oplossing misschien voor het grijpen ligt. Waarom toch die neiging om als piepklein land met een ondermaats defensiebudget – en een bescheiden defensie-industrie – alles zelf te willen ontwikkelen, en panklare oplossingen laten voor wat ze zijn?

In het defensiemagazine Sterker las ik hoe de marine in samenwerking met de TU Delft een hypermoderne hybride waterstofdrone ontwikkelt.[1] Het ding, draaiend op accu’s en waterstof, is hard nodig, vertelt sergeant Nathan Janssen (29) in het artikel. Een ‘gewone’ drone (zoals die van het balkon) heeft hooguit een bereik van twee kilometer. Op zee is dat een waardeloze afstand: op de brug met een verrekijker kun je het doel op die afstand ook prima zien. Die drone voegt dan ook niets toe tijdens maritieme live-fire excercises, waar met geschutanalyse achteraf gekeken wordt of het doel geraakt is. Dit wordt nu opgelost door een tweede marineschip in te zetten met een NH90-helikopter aan boord. De dure helikoptervlucht dient enkel om van dichtbij te zien waar die granaten of raketten zoal terecht zijn gekomen. Sergeant Janssen vertelt dat de nieuw te ontwikkelen Nederdrone dermate ver kan vliegen dat een NH90 en tweede schip overbodig zijn.

Op zich prima een plan. Het klinkt vrij omslachtig om zo’n tweede schip plus heli in te zetten. Bovendien: schepen die daadwerkelijk kunnen varen hebben we amper nog. Eind april meldde de goed ingevoerde website marineschepen.nl dat inmiddels zowel het amfibisch transportschip Zr. Ms. Johan de Witt als het M-fregat Zr. Ms. Van Speijk stilliggen in de haven van Den Helder omdat er simpelweg te weinig personeel is om veilig de zee op te gaan.[2] De nood is dus aan de man. De ‘drone-sergeant’ vond ook dat de marine wat laat uit de startblokken was gekomen, maar beter laat dan nooit: ‘Ik vind dat we als marine twintig jaar te laat zijn begonnen met drones, maar met de prestaties van de Nederdrone zijn we pioniers’.

Toch blijft de vraag: als we die drones zo hard nodig hebben, waarom steken  we dan zoveel kostbare tijd en schaars geld  in het ontwikkelproces van een eigen rood-wit-blauwe Nederdrone? Waarom willen we als piepkleine krijgsmacht per se de pionier uithangen? Blindstaren op het wonderwapen van de toekomst maakt ons kwetsbaar als we niet gelijktijdig  de wapens van nu  aanschaffen. Bedenk wel: oorlogen zijn in het verleden gewonnen met wapens die beschikbaar waren of zich al in een vergevorderd stadium van ontwikkeling bevonden. De komst van oorlog betekende enkel dat er voldoende geld beschikbaar was om de ontwikkeling te versnellen en uiteindelijk tot massaproductie over te gaan.

Dat dit geen holle retoriek is, bewijst de vorig jaar gevoerde oorlog tussen Azerbeidzjan en Armenië. Dit conflict draaide om het betwiste gebied Nagorno-Karabach. Voor wie nu overweegt af te haken met lezen: die oorlog is op vele fronten een allesbehalve onbeduidend conflict. Het is het eerste gewapend treffen geweest waarbij drones een doorslaggevende rol hebben gespeeld, aldus veiligheidsexperts.[3] ‘The general understanding among experts used to be that drones wouldn’t play a big role in inter-state wars, as they are vulnerable to anti-aircraft fire’,  aldus Ulrike Franke van de European Council on Foreign Relations, een van deze experts, in The Economist eind vorig jaar. Dat bleek dus een misvatting. Geconfronteerd met een interstatelijke oorlog wist Azerbeidzjan vrij snel een aanzienlijk deel van de Armeense luchtverdediging, artillerie en tanks uit te schakelen door de inzet van gewapende drones. Ook aanvallen in de diepte richtten grote schade aan in de logistieke aanvoerlijnen van de Armeense krijgsmacht. Opvallend hierbij is dat de zelfontwikkelde Armeense drones geen partij waren in vergelijking tot de snel door Azerbeidzjan aangekochte kant-en-klare drones van Turkse makelij. Deze zogeheten TB2-drones blonken uit in hun verscheidenheid, kostten relatief weinig – een paar miljoen dollar per stuk – en lagen gewoon op de plank van de gemiddelde Turkse wapenhandelaar. De les hieruit, lijkt mij: zelf spulletjes ontwikkelen is leuk en misschien goed voor de eigen kennisindustrie, maar in tijden van schaarste en dreiging is het beter te kopen wat er op dat moment voor handen is. Off-the-shelf dus. Gewoon dat wat op de plank ligt, en desnoods uit Turkije (immers gewoon lid van de NAVO).

En als zelfs off-the-shelf niet gaat, ga dan maar wat rondstruinen tussen Rotterdamse woontorens. Off-the-balcony is ook een oplossing.

 

[1] ‘Of ik bij het droneteam wilde?’, in: Sterker, No. 2 (april-mei 2021) 28.

[2] Jaime Karremann, ‘Nog een marineschip tegen de kant: Zr.Ms. Johan de Witt blijft na zomer in de haven’, marineschepen.nl, 24 april 2021.

[3] ‘The Azerbaijan-Armenia conflict hints at the future of war’, in: The Economist, 10 oktober 2020; Shaan Shaikh en Wes Rumbaugh, ‘The Air and Missile War in Nagorno-Karabakh: Lessons for the Future of Strike and Defense’, CSIS, 8 december 2020.

Over de auteur(s)

Jaus Müller MA

Jaus Müller MA is militair historicus en werkt bij het cluster Onderwijs van de afdeling Operationele Dienstverlening van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie.