In juli staat Nederland stil bij wat de ‘grootste oorlogsmisdaad in Europa sinds de Tweede Wereldoorlog’ wordt genoemd: de val van de enclave Srebrenica, twintig jaar geleden. De holocaust is daarbij de meetlat waarlangs we Srebrenica leggen.

Over de rol van Nederlanders in de holocaust zijn we met het verstrijken der jaren van mening veranderd. Tot de jaren zeventig luidde het algemeen geaccepteerde oordeel dat tijdgenoten niet hebben geweten van de holocaust. De beschikbare informatie was fragmentarisch en verwarrend en de misdaad was zo onvoorstelbaar, dat gaten in het verhaal niet door fantasie konden worden ingevuld. Later groeide het vermoeden dat mensen destijds het niet hebben willen weten. Het werd de nieuwe consensus: de Nederlandse samenleving keek passief en onverschillig toe en deed gehoorzaam wat de bezetter opdroeg.

In het boek Wij weten niets van hun lot onderzoekt Bart van der Boom, docent Nederlandse geschiedenis aan de Leidse Universiteit, 164 dagboeken om te reconstrueren wat Nederlanders in WO II hoorden, dachten en wisten van de holocaust. Zijn conclusie: Nederlanders – ook joodse Nederlanders – wisten niet dat de meeste joden bij aankomst in Auschwitz en Sobibor werden gedood. Als ze het wel hadden geweten, zou de keuze tussen gehoorzaamheid en verzet simpel zijn geweest. Joden zouden geweten hebben dat alles beter was dan op die trein te stappen en de bereidheid van niet-joden om hun nek uit te steken zou veel groter zijn geweest. Als de marechaussees die Westerbork bewaakten bijvoorbeeld zouden hebben geweten dat de trein die zij iedere dinsdag zagen vertrekken naar de gaskamer reed, zouden ze niet allemaal op hun post zijn gebleven.

Van der Boom vond in de 164 dagboeken geen aanwijzingen dat ‘de’ Nederlander met jodenvervolging instemde. Maar de meesten verzetten zich er ook niet tegen. Van der Boom verklaart dat vanuit de breed gedeelde inschatting dat ongehoorzaamheid de dingen alleen maar erger zou maken. Mensen wisten gewoonweg niet dat het niet erger kón. Onwetendheid is niet de enige verklaring, maar wie die factor weglaat, dicht de betrokkenen door en door cynisch egoïsme toe. ‘Wie denkt dat tijdgenoten wisten dat de joden werden vergast moet van de omstanders (…) monsters maken en dat is de afgelopen decennia dan ook gebeurd.’ Nederland is een land van lafaards, vinden Nederlanders. Maar het waren gewone mensen, met zwakheden en angsten, die probeerden in extreme omstandigheden te doen wat verstandig was en niet al te gevaarlijk. Ze keken niet de andere kant op toen de joden werden gedeporteerd: ze keken geschokt toe.

Over Srebrenica bestaat ook de consensus dat ‘we’ toekeken en zelfs met de Bosnisch-Servische bevelhebber Mladic meewerkten. Ook kolonel b.d. Charlef Brantz schrijft het maar weer eens in zijn onlangs gepubliceerde Srebrenica dagboeken: ‘we’ hadden meer kunnen doen dan ‘we’ gedaan hebben. Brantz was in 1995 plaatsvervangend VN-commandant van de sector Noordoost-Bosnië.  Op 8 juli 1995 had het Servische leger observatiepost F in handen. ‘Een ideale uitgangspositie om de enclave (…) geheel in bezit te nemen,’ noteerde Brantz in zijn dagboek. Maar iedereen geloofde op dat moment nog steeds in de goede bedoelingen van het Servische leger. ‘Zelfs Dutchbat heeft het gevoel dat het tij nog wel zal keren.’ In een interview voor het VPRO-radioprogramma Argos zei Brantz onlangs dat Dutchbat-commandant Thom Karremans Mladic ‘op een andere manier tegemoet had kunnen treden.’ Terugkijkend vindt hij dat Karremans had kunnen weten dat Mladic niets goeds in de zin had en hij had zijn wapensystemen moeten gebruiken. Op de vraag of dat succes zou hebben gehad, had kolonel b.d. Brantz geen antwoord. ‘Maar je kan het altijd proberen,’ vond hij.

Had iedereen – ook Karremans en hijzelf – destijds maar geweten dat ze naar de Servische versie van een holocaust keken en dat wat te gebeuren stond, niet erger kón. 

Over de auteur(s)

Linda Polman

Linda Polman is schrijfster en onderzoeksjournalist.