In 2013 verscheen Exit Wounds, het zeer persoonlijke relaas van de Australische generaal-majoor John Cantwell over de strijd van zijn land tegen het terrorisme, maar zeker ook de strijd tegen zichzelf die hij bijna verloor.[1]

In het Gemenebest, en vooral het Verenigd Koninkrijk, verschijnt maandelijks, zo niet wekelijks een nieuw boek van een oud militair, hoge ambtenaar of politicus verbonden aan het ministerie van Defensie. Deze Angelsaksische traditie moet niet te veel worden opgehemeld, er zitten ook nadelen aan: het kunnen uitingen zijn van frustratie, naïviteit, en ook enige mate van intellectuele ijdelheid kan onze westerburen niet ontzegd worden. Maar het heeft ook voordelen: het zijn veelal verhalen van (opper)officieren of civiele gezagsdragers met jarenlange ervaring in het overheids- en defensieapparaat. Mensen die met autoriteit hun mening geven.

Deze traditie heeft Nederland niet echt. Zelden verschijnt een persoonlijk relaas van een militair of burgermedewerker wiens autoriteit voortkomt uit diepgaande kennis van de defensieorganisatie. Het boek over generaal b.d. Van Uhm is hier een positieve uitzondering op.[2] Maar, al met al lijkt het niet echt in onze militaire, onze Defensie cultuur te passen.

Speaking of which... Dit wil niet zeggen dat er niet over de Nederlandse Defensie, cultuur en haar rol in de samenleving wordt geschreven. Dit hiaat wordt echter meestal opgevuld door mensen die aan de zijlijn staan en met – op zijn best – informatie uit de tweede of derde hand een realiteit proberen te reconstrueren. En dat lukt vaak niet. Maar, ach, wie ziet het? Niet het grote publiek; enkel de zittende militairen en ambtenaren, maar dat zijn nu – paradoxaal genoeg – precies dezelfde mensen die terughoudend zijn met publiceren of ageren.

Een gevolg is dat er verhalen worden geschreven die vanwege onvoldoende kennis van de context en de cultuur van Defensie niet geheel juist zijn. En als de verhalen wel waar zijn, landt de boodschap niet omdat de auteur gezag en autoriteit mist. Een voorbeeld van zo’n observatie vanaf de zijlijn is de platitude dat de krijgsmacht klem zit tussen de can do-mentaliteit en de moral highground. Een terugkerend thema en gemakkelijk uit te buiten vooral omdat er – als je kennis van Defensie mist – inderdaad iets tegenstrijdigs in zit. Vaak wordt gesteld dat dit wel anders was in de tijden van Prins Maurits (1567-1625) en de VOC, of in de ons omringende landen.

Het is hier niet de plaats om deze paradoxale tegenstelling tegen te spreken of te ontkennen, maar wel om aan te geven dat het inderdaad om een schijnbare tegenstelling gaat, die eerder als de kracht van de krijgsmacht moet worden gezien. De kracht van de krijgsmacht wordt nog versterkt als officieren zich vaker op respectvolle en gezaghebbende wijze zouden mengen in het publieke discours over Defensie.

Zeker, het huidige optreden van Defensie is juridisch, ethisch, maatschappelijk en politiek-strategisch ingekaderd. Het gevolg is dat onze krijgsmacht zelfs bij optreden in het hoogste geweldsspectrum en tegen de meest barbaarse tegenstanders hoge normen in acht neemt omtrent ethiek, internationale mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht, hoewel de tegenstander dat niet altijd doet. Zie daar de essentie van een asymmetrisch conflict.

En waarom is dit? De Nederlandse krijgsmacht als militair instrument van macht is te allen tijde ingebed in het totale palet aan instrumenten zoals economie en diplomatie en wordt ingezet om de vitale belangen van Nederland te beschermen of te bevorderen. Het is een resultante van het Nederlandse – en bondgenootschappelijke – veiligheidsbeleid en daarmee afhankelijk van de maatschappelijke verhoudingen in een staat.[3]

Was dit anders in de tijden van prins Maurits, stadhouder en kapitein-generaal van het leger van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden? Nee, uiteraard niet. De instrumenten van macht werden ook hier ingezet om de vitale belangen van de staat te dienen. Wat wel anders was waren de vitale belangen van de Republiek. Sterker nog, je kunt je afvragen of iedereen de vitale belangen van de Republiek wel helemaal scherp had? De ruzies tussen Maurits en raadspensionaris Van Oldenbarnevelt – over de oorlog met de Spanjaarden, neutraliteit, religie en tolerantie – zijn vermaard. Daarnaast waren ook de normen en waarden van de Republiek anders dan die in onze huidige maatschappij: de 16e en 17e eeuw waren immers ook de ‘glorietijd’ van de slavernij. Moeten we echt terugverlangen naar die VOC-mentaliteit? En is het anders in andere landen? Nee, zeker niet. Denk alleen al aan het ethische discours in de VS bij de inzet van Reaper-drones.

De kracht van een krijgsmacht zit juist in het samensmelten van de moral highground met de can do-mentaliteit. En alle stappen die wij zetten, iedere toetsing aan ons eigen normkader, is noodzakelijk zodat wij niet zelf als leger, als eenheid of als individuele militair door een ethische grens zakken waardoor de mentale component van ons militaire vermogen verdampt. En het is juist deze mentale component die er voor zorgt dat er in onze krijgsmacht onderling vertrouwen is tussen de hogere en de lagere commandant, dat er vertrouwen is in het eigen kunnen en de doctrine, om daarmee maximale vrijheid van handelen te kunnen geven aan de decentrale, laagste niveaus tijdens de uitvoering van de taken. Ofwel: de moral highground is juist de voedingsbodem voor onze can do-mentaliteit.

Laat nu niet gezegd zijn dat er niets mis is met Defensie. Iedereen die er werkt weet dat er verschillende culturen zijn en dat er soms wederzijdse onbekendheid is met, en onbegrip voor de dynamieken die heersen op de werkvloer en in het Haagse. Maar het is toch wel enigszins anachronistisch om de krijgsmacht van nu te vergelijken met die van Maurits; een historicus zou zich hier niet aan wagen. Zeker niet als geen rekening wordt gehouden met het verschil in normen en waarden en de vitale belangen van het land op dat moment.

Maar soit, ieder zijn mening. Dat is immers een van de hoge morele waarden die wij in Nederland koesteren en waar militairen desnoods voor willen vechten. Maar dat mag er niet toe leiden dat mensen aan de zijlijn, met onvoldoende kennis van de cultuur en de finesses van de krijgsmacht en daardoor onvoldoende autoriteit, namens Defensie gaan spreken.

Een groep die wel met gezag kan spreken over Defensie zijn de actief dienende militairen en burgermedewerkers. Ja, juist officieren moeten hun stem laten horen, om te voorkomen dat anderen een verkeerd beeld geven van Defensie, haar cultuur en haar maatschappelijke rol.

En daarom roepen wij u op: schrijf, schrijf, schrijf! Dat behoort tot de professie van officier.

 

[1] John Cantwell, with Greg Bearup, Exit Wounds. One Australian’s War on Terror (Melbourne, Melbourne University Publishing, 2013).

[2] Sander Koenen, Peter van Uhm. Ik koos het wapen (Amsterdam, Uitgeverij Atlas Contact, 2016).

[3]  Zie ook hoofdstukken 2 en 3 van de nieuwe Nederlandse Defensie Doctrine (Den Haag, ministerie van Defensie, 2019).

 

Over de auteur(s)