150 jaar geleden namen enkele vooruitstrevende (‘rebelse’) officieren het initiatief om meer openheid over het krijgswezen te krijgen: de Vereeniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap (VBK) was geboren.

Dit initiatief was gebaseerd op het liberale gedachtengoed, waarbij de kiesgerechtigde burger via de Tweede Kamer ook zeggenschap en controle  kreeg op de militaire organisatie.  Voorwaarde was wel dat die burger voldoende kennis had van landsverdediging en andere militaire zaken.  Liberalen gingen er van uit dat die interesse bij de verstandige burger aanwezig was en de VBK een belangrijk platform voor het verspreiden van de benodigde kennis zou worden.

Dit initiatief was niet geheel nieuw.  Naar aanleiding van de Tiendaagse Veldtocht in België (1831) werd in 1832 de Militaire Spectator opgericht met als doel op aansprekende en praktische wijze te publiceren over deze campagne en lessen te trekken voor het Leger. Het was tenslotte de plicht van elke officier ‘zich onafgebroken in zijn vak te bekwamen’. Daar de geschiedenis aantoonde dat de regenten- en koopmansgeest in vredestijd in dergelijke omstandigheden al snel ontaardde in bezuinigen op defensie,  moest de bevolking ook worden gewaarschuwd: ‘In deze stand van zaken zal het leger een tolk behoeven om de verkeerde meningen der leeken en oningewijden, zoo niet te bestrijden, dan toch terecht te wijzen’.[1] Openheid was in die tijd nog geen gewoonte en om hun loopbaan niet te schaden, publiceerden de meeste auteurs hun artikelen anoniem.

Deze voorzichtige positie, waarbij  vrijzinnige denkbeelden nauwelijks een podium kregen, leidde er toe dat met name liberaalgezinde officieren in 1846 De Nieuwe Spectator oprichtten. Het nieuwe blad voerde een pennenstrijd tegen vastgeroeste denkbeelden als het vasthouden aan vestingen – totaal nutteloos in de moderne oorlogvoering – en het afschaffen van lijfstraffen die als vernederend en slecht voor moreel en imago werden beschouwd. Daarnaast werd gepleit voor een open en controleerbare defensie, om wantrouwen tussen leger en natie weg te nemen. Dit leidde tot grote controverses, zowel met het behoudende deel van de legerleiding als met de behoudende hoofdredacteur van de Militaire Spectator. Toen de laatste vertrok en een jonge hoofdredacteur aantrad (1848) werd de kloof tussen beide bladen kleiner en ging de Militaire Spectator naast het ‘meedelen en overbrengen aan het nageslacht van roemrijke (krijgs)bedrijven’ ook aandacht besteden aan de constitutionele vernieuwing.

Helaas bleken liberale denkbeelden minder beklijfd dan gedacht. Zeker in een tijd waar internationaal weinig spanning heerste of die spanning Nederland niet raakte, was de aandacht voor het militaire bedrijf gering, behalve als het ging om (snijden in) de begroting.  Zowel Militaire Spectator als De Nieuwe Spectator (opgehouden te bestaan in 1878) konden de burger hier niet mobiliseren. Waarschijnlijk omdat ‘in te enge kring gelezen, om buiten het militaire publiek, betreffende de bewuste quaestie veel invloed uit te kunnen oefenen’ (1879). Aanvankelijk werd de Militaire Spectator gezien als een blad dat te veel aan de leiband van het gezag liep, maar terugkijkend blijkt dat alleszins mee te vallen. Andere periodieken als Pro Patria (1872), De Militaire Gids (1882) en De Landsverdediging (1890) bonden een veel fellere pennenstrijd aan met oude denkbeelden en gebruiken.

In de afgelopen tweehonderd jaar is de Nederlandse krijgsmacht met vallen en opstaan geëvolueerd van een geheel gesloten, elitair militair bolwerk naar een organisatie die midden in de maatschappij staat en wil staan. In perioden van rust en het ontbreken van een dreiging verwaterde de aandacht en steun echter snel en moest Defensie vechten voor zijn plaats. Lessen uit eerdere perioden werden telkens weer snel vergeten. Pas tijdens perioden waarin de spanning weer opliep en dreiging voelbaar werd, zoals de Frans-Duitse Oorlog (1870), de Eerste Wereldoorlog (1914), de Tweede Wereldoorlog (1940), het toppunt van de Koude Oorlog en recent de ontwikkelingen in Afrika en het Midden-Oosten, ontstond enige interesse in Defensie en zelfs bereidheid tot investeren. Het liberale gedachtengoed, dat tot transparantie van de organisatie en het overbrengen van militaire kennis naar de burger zou leiden – en dat via de volledige betrokkenheid en steun van die burger een sterke krijgsmacht zou opleveren – is (helaas) geen realiteit. Een schrijnend voorbeeld is het advies van de redactie van de Militaire Spectator aan de politiek naar aanleiding van het debacle in Srebrenica: ‘…in de toekomst opdracht en middelen meer met elkaar in overeenstemming te brengen en beter te luisteren naar militaire adviseurs’. 

Ondanks het liberale gedachtengoed, een grotere openheid en transparantie, diverse bijeenkomsten, verschillende periodieken en verenigingen als de KBVK, waardoor meer kennis van het militaire bedrijf voor de burger beschikbaar was, is het nauwelijks gelukt de burger bij de discussie rondom de krijgsmacht te betrekken. In de praktijk bleek dat het aantal burgers dat over de informatie beschikte en zich in de discussie kon mengen nooit veel meer is geweest dan enkele tientallen! Dan mag je ook niet verwachten dat burgers (politici) met voldoende kennis van zaken het debat in gaan. Dat is spijtig, want onze veiligheid is gebaat bij een debat gebaseerd op inhoud en niet op framing.

Mede vanwege bezuinigingen is de Militaire Spectator niet meer in geprinte vorm beschikbaar voor de doelgroep. Daarvoor in de plaats is het blad voor iedereen digitaal toegankelijk gemaakt (www.militairespectator.nl), wat het potentiële bereik van de inhoud enorm heeft vergroot. Als het aan de redactie ligt, groeit de Militaire Spectator uit tot een kennisplatform voor militaire wetenschap waar iedereen niet alleen  kennis van kan nemen, maar ook zijn of haar ideeën kan delen. Er is dus geen excuus meer om slecht voorbereid een debat over militaire zaken in te gaan. Ook het te lang vasthouden aan vastgeroeste standpunten kan snel worden gesignaleerd en aangepakt. Als burgers en militairen, die het belang van Defensie inzien en daar aan willen bijdragen, zich op dit platform gaan bewegen, informatie aanleveren en de discussie willen voeren, is er een kans dat er wel iets wordt geleerd van het verleden dat tevens beklijft. Dan hebben de bezuinigingen ook nog iets positiefs gebracht en gaan de Koninklijke Vereniging ter Beoefening van de Krijgswetenschap en de Militaire Spectator een interessante en vruchtbare volgende 150 jaar tegemoet.

[1] Ben Schoenmaker en Floribert Baudet, Officieren aan het woord. De geschiedenis van de Militaire Spectator 1832-2007 (Amsterdam, Uitgeverij Boom, 2007) 22. Veel feiten in dit editoriaal zijn aan dit boek ontleend.

Over de auteur(s)