Kapitein-arts Charles Wilson diende tijdens het grootste deel van de Eerste Wereldoorlog bij het eerste bataljon van The Royal Fusiliers. Hij nam onder meer deel aan de slag om de Somme waar hij een Military Cross verdiende voor zijn moedige actie in de strijd. Later zou hij bekend worden als Lord Moran, de arts van Winston Churchill en de auteur van de klassieker The anatomy of courage. In dat boek heeft hij zijn ervaringen als arts in de loopgraven verwerkt.

Hij kwam erachter dat moed hebben geen kwestie is van alles-of-niets. Mensen kunnen meer of minder moedig zijn. Moedig zijn is ook geen absoluut gegeven. Iemand kan in de ene situatie moedig zijn en in een andere niet. Voor hem was moed hetzelfde als wilskracht; en daarvan heeft ieder mens een bepaald tegoed op zijn ‘bankrekening’. Door allerlei oorlogservaringen wordt bij militairen een deel van het tegoed af- of bijgeschreven. Soms wordt er echter zoveel afgeschreven dat er niets meer op de rekening staat of dat er zelfs een ‘schuld’ ontstaat. Dan kunnen ook bij moedige mensen klachten ontstaan.

Een recent voorbeeld van dat laatste is de Amerikaanse staff sergeant T.M. Carter die in 2013 uit handen van president Obama de Medal of Honor kreeg; de hoogste dapperheidsonderscheiding van zijn land. In 2009 vocht Carter als specialist met 52 militairen op een combat outpost vele uren tegen ruim 300 ‘Opposing Military Forces’. Van de eenheid op de outpost kwamen tijdens deze aanval acht militairen om en meer dan 25 raakten gewond, onder wie Carter. Keer op keer bewees Carter zijn moed bij het herbevoorraden van gevechtsposities met munitie, het verlenen van eerste hulp aan een gewonde buddy, het uitschakelen van vijandelijke strijders en het riskeren van zijn leven bij het redden van een gewonde militair die onder vijandelijk vuur lag.[1] Deze gewonde militair zou later in een hospitaal aan zijn verwondingen bezwijken. Voor Carter betekende dit dat hij gefaald had. Sinds 2009 kampt hij met een posttraumatische stressstoornis (PTSS). Tijdens de uitreiking van de medaille refereerde de president niet alleen naar het moedige gedrag van Carter tijdens de strijd maar ook in die “andere strijd” tegen de stoornis. Zijn ervaringen brachten Carter ertoe om zich actief in te zetten voor militairen met PTSS vanwege hun inzet in Irak en Afghanistan. 

Wat deze beschrijving duidelijk maakt, is dat onder oorlogsomstandigheden soms onmogelijke dingen kunnen worden gevraagd van militairen en burgers. Sommigen stijgen in moeilijke situaties boven zichzelf uit en komen tot heldhaftige daden. Niet iedereen is dat gegeven; dat maakt de heldhaftige daden zo bijzonder. Soms betalen mensen een prijs hiervoor, in de vorm van een fysieke of mentale verwonding. Soms betalen zij de hoogste prijs: hun leven. Soms zijn hun daden, en dan in het bijzonder hun bereidheid het eigen leven nadrukkelijk in de waagschaal te zetten om dat van anderen te redden of om het doel van de missie te realiseren, zo uitzonderlijk dat ze onderscheidend zijn.

Het is deze maand 200 jaar geleden dat Koning Willem I de Militaire Willems-Orde instelde. Nog steeds is deze orde de hoogste Nederlandse onderscheiding die een vrouw, man of eenheid kan krijgen voor het ‘in den strijd bedrijven van uitstekende daden van moed, beleid en trouw’. Sinds de orde is ingesteld, is zij aan meer dan 6000 personen toegekend. Ook elf eenheden zijn ermee onderscheiden waaronder twee buitenlandse, namelijk de Poolse 1e Onafhankelijke Parachutistenbrigade en de Amerikaanse 82e Airborne Division.

Van die ruim 6000 toegekende Militaire Willems-Ordes zijn er ‘maar’ een kleine 200 toegekend sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Dat lijkt verhoudingsgewijs weinig, zeker in verhouding met de ruim 1000 ordes die zijn toegekend aan militairen die in 1815 streden bij Quatre-Bras en Waterloo of de ruim 800 die zijn toegekend aan militairen die in 1831 streden in de zuidelijke Nederlanden.[2] Het heeft ongetwijfeld te maken met de invoering van andere dapperheidsonderscheidingen tijdens of direct na de Tweede Wereldoorlog, namelijk – in draagvolgorde na de Militaire Willems-Orde – het Verzetskruis 1940-1945, de Bronzen Leeuw, de Verzetsster Oost-Azië 1942-1945, het Bronzen Kruis, het Kruis van Verdienste en het Vliegerkruis. Van deze dapperheidsonderscheidingen zijn er sinds hun instelling ruim 8000 toegekend. Behalve beide verzetsonderscheidingen kunnen de overige vier dapperheidsonderscheidingen, net als de Militaire Willems-Orde, ook nu nog toegekend worden.

Mede doordat de overige dapperheidsonderscheidingen het mogelijk maakten om meer te differentiëren in de uitzonderlijkheid van het moedige en/of beleidvolle optreden, is het aantal ridders de afgelopen decennia beperkt gebleven. Hun aantal is de laatste jaren snel geslonken door overlijden. Op dit moment zijn er nog vier dragers van de Militaire Willems-Orde in leven. Daaronder de majoors Kroon en Tuinman die beiden zijn geridderd voor “hun uitstekende daden van moed, beleid en trouw” tijdens militaire operaties in Afghanistan.

Dit themanummer van de Militaire Spectator staat in het teken van ‘moed’ en verschijnt ter gelegenheid van het 200-jarig bestaan van de Militaire Willems-Orde. Naast een artikel over de geschiedenis van deze onderscheiding komen ook bijdragen aan bod over diverse vormen van moed en de factoren die moedig gedrag beïnvloeden. Verder bevat dit nummer een aantal portretten van mensen die zijn geridderd met de Militaire Willems-Orde. Het themanummer is een eerbetoon aan allen aan wie de Militaire Willems-Orde is toegekend, maar zeker ook aan iedereen die zich - al dan niet gedecoreerd - onder oorlogsomstandigheden moedig heeft gedragen in de strijd om het Koninkrijk te dienen.

[1] Zie voor de officiële reden voor toekenning van de Medal of Honor aan staff sergeant T.M. Carter: www.army.mil/medalofhonor/carter/narrative.html

[2] Sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog heeft ongeveer één op de ongeveer 4000 Nederlandse militairen een MWO gekregen (meegetelde missies zijn: Tweede Wereldoorlog, zowel Europa als Azië, Nederlands-Indië, Nieuw-Guinea, Korea en Afghanistan). De verhouding bij de inzet gedurende de Tiendaagse veldtocht in 1831 en het beleg van de Citadel van Antwerpen in 1832 is circa één op 55 militairen en bij Quatre Bras en Waterloo in 1815 ongeveer één op achttien militairen. Als alle dapperheidsonderscheidingen sinds het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog worden meegeteld, heeft circa één op de negentig Nederlandse militairen een dapperheidsonderscheiding gekregen.

Over de auteur(s)