Bij Defensie gonst het weer van de activiteiten. Een van de buzzwords is ‘de adaptieve krijgsmacht’. Geheel in lijn met de can do-mentaliteit ontstaan initiatieven om de uitwisseling van mens en machine creatief in te vullen en zo militair vermogen op het juiste moment op de mat te krijgen. Op zich is daar niets mis mee, maar toch knaagt er iets. Past die adaptieve krijgsmacht eigenlijk wel bij ons? Staat Defensie écht open voor deze ontwikkeling? En zit de Nederlandse samenleving wel te wachten op een krijgsmacht die lekker adaptief wil zijn?

Na 1989 raakten de defensiebudgetten in de meeste westerse landen in een vrije val. Het gevolg was een soort ongecontroleerde ontwapeningswedloop[1] die uitmondde in kleinere expeditionaire beroepskrijgsmachten. Deze, en daar zit een deel van de angel, verdwenen grotendeels uit het straatbeeld. Het, recent opgeheven, uniformverbod heeft deze ontwikkeling ongetwijfeld versterkt. In februari 2017 verscheen de beleidsnota Houvast in een Onzekere Wereld.[2] De nota omschrijft een complexe veiligheidssituatie, waar in- en externe veiligheid door elkaar lopen. Om dit soort complexe dreigingen het hoofd te kunnen bieden is een flexibele en adaptieve krijgsmacht nodig. Sinds de herfst van 2016 bouwt Defensie daarom aan het concept van de adaptieve krijgsmacht. [3]

Volgens de in maart verschenen Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022 verliest een belangrijk deel van de bevolking haar vertrouwen in politiek en overheid. Dat leidt tot spanningen binnen Nederland en Europa. Niet bepaald het ideale klimaat voor een beroep op de samenleving een steentje bij te dragen aan de (weder)opbouw van haar krijgsmacht. En laat maatschappelijk draagvlak nu juist één van de pijlers zijn onder onze adaptieve krijgsmacht.

Naast een nationale cultuur beschikken landen over een strategische cultuur. Deze geeft inzicht in de wijze waarop een land zijn doelen nastreeft door het uitoefenen van staatsmacht. Bijvoorbeeld via diplomatie, economische druk of militaire macht. Waar Europa en de Europese lidstaten geweld zien als een allerlaatste optie[4] zijn de Verenigde Staten minder terughoudend wanneer strategische belangen op het spel staan. Nationale en strategische culturen zijn belangrijke graadmeters voor de positie van en waardering voor de krijgsmacht. Ze zeggen daarmee iets over de slagingskans van een adaptieve krijgsmacht. Scherp geformuleerd is de vraag: ben je als samenleving de krijgsmacht of heb je er één? Vrijwel alle Europese landen hebben er één.

Een andere conditio sine qua non vormen duurzame relaties met de omgeving. Wanneer we kijken naar de snelheid van functiewisselingen dan creëert Defensie wat ik het Vodafone-effect zou noemen. Iedere twee of drie jaar een telefoontje van een aardige meneer of mevrouw die zich voorstelt als de nieuwe accountmanager. Weliswaar is dit punt geadresseerd in de Defensienota, maar de verbinding tussen meer zitvlees en het succes of falen van de adaptieve krijgsmacht is (nog) niet gemaakt.

Een volgend serieus probleem is het hardnekkige gen van ‘zelf doen’ bij Defensie. Ondanks veel voorbeelden hoe het anders kan blijft de leidende gedachte dat we alles zelf moeten hebben of kunnen. De vraag is daarmee gerechtvaardigd of Defensie in haar huidige vorm wel in staat is om de banden met de samenleving aan te halen én duurzaam te bestendigen. Zeker in een tijd waarin het economisch goed gaat en Defensie als werkgever of partner niet de eerste keus hoeft te zijn. De invoering van de adaptieve krijgsmacht is een serieuze transformatie. Dat vraagt van iedereen een open houding, een nieuwsgierige blik op de andere kant van het kazerne- of basishek en vooral het lef om ‘nee’ te beschouwen als een uitnodiging er ‘ja’ van te maken.

De conclusie, en hopelijk aanzet voor fundamenteel debat, is dat het er niet goed uitziet voor de adaptieve krijgsmacht. Het idee om de samenleving te mobiliseren is prima, maar cruciale randvoorwaarden voor succes ontbreken. De verbondenheid tussen samenleving en krijgsmacht is verwaterd en een gevoel van urgentie ontbreekt. Rijkswaterstaat vraagt de burger toch ook niet op zijn vrije zaterdag te helpen asfalteren? Waarom zou dat voor Defensie anders zijn? Defensie kampt met een hardnekkige intern gerichte cultuur die buitenstaanders niet per definitie een warm welkom biedt. Tel daarbij op dat onze krijgsmacht zich vooral positioneert op dreigingen ver weg en eenieder begrijpt dat het best een klus zal zijn samenleving en krijgsmacht tot een innige omstrengeling te verleiden. Het pleidooi hier is vooral de problemen vanuit strategisch perspectief onder ogen te zien en niet onmiddellijk te verzanden in reeksen van maatregelen. Ook belangrijk…, maar wel na het strategisch denkwerk.

Een ander punt van aandacht is de houding van de bevolking. Veiligheid is nog steeds zo vanzelfsprekend als de dagelijkse file op de A2. Enerzijds is dat pure winst en moeten we daar vooral blij mee en trots op zijn. Anderzijds ontbreekt het gevoel van urgentie bij het adagium dat veiligheid niet vanzelfsprekend is. Het draait dus om samenhang vanuit een visie onder een overkoepelend en helder narratief. Het zou eeuwig zonde zijn wanneer over vijf jaar de conclusie is: ‘goed idee, maar knullig uitgevoerd’.

 

[1] Claessen, E.A. ‘De ontwapeningswedloop’, in Militaire Spectator 183 (2014) (5) 253.

[2] Houvast in een onzekere wereld. Lijnen van ontwikkeling in het meerjarig perspectief voor een duurzaam gerede en snel inzetbare krijgsmacht. Bijlage bij Kamerbrief 14-02-2017.

[3] Defensiestaf DAOG. BS2016023607 Het Total Force concept - nut en noodzaak. Beleidsstudie, Den Haag: Ministerie van Defensie, 2016.

[4] Shared Vision, Common Action: a Stronger Europe, Global Strategy for the European Union’s Foreign And Security Policy. Brussels: European Union, 2016.

Over de auteur(s)

C.J. van Doorn

Luitenant-kolonel (R) Cees van Doorn is strategisch adviseur bij 1 Civiel Militair Interactie Commando in Apeldoorn.