Materieelverwerving voor de krijgsmacht is een complex proces waarbij veel vragen moeten worden afgewogen, zoals: is er een noodzakelijke vervanging van materieel dat het einde van zijn levensduur heeft bereikt?; zijn er nieuwe technologische ontwikkelingen?; is de internationale veiligheidssituatie inmiddels gewijzigd?; wat is het beschikbare budget?; kunnen behoeften van verschillende krijgsmachtdelen geïntegreerd worden in een krijgsmachtbrede behoefte?

Vadm b.d. E. Kopp, cdr b.d. drs. C.D.M.J. Leebeek. cdr b.d. A. van Dijk, ktz b.d. M.D. Valentijn, ktz b.d. J.M. Goemans en ktz b.d. J.A. Leenders

De Defensienota 2018 is conservatief van opzet met een sterke focus op een-op-eenvervanging van verouderde systemen. In de marge zijn er wel nieuwe projecten, zoals UAV’s, maar de samenstelling van de krijgsmacht blijft vrijwel ongewijzigd. Deze opzet getuigt niet van bereidheid en lef om van geijkte paden af te wijken om met het beschikbare budget een maximaal resultaat te behalen. Dat laatste betekent immers het onderzoeken van meerdere opties en tegen elkaar afwegen van alternatieven, om zo een zo groot mogelijke operationele output te bereiken. Naar onze mening heeft dat onderzoek onvoldoende plaatsgevonden.

Een aansprekend voorbeeld hiervan is het totaal ontbreken van het langeafstandspatrouillevliegtuig. In 2003 moest de P-3C Orion (destijds een succesvol marinevliegtuig) uitsluitend om financiële redenen het veld ruimen. Krijgsmachtbreed leidde dit besluit tot grote verbazing en onvrede. Inmiddels is een waardige opvolger voorhanden met de Boeing-737 Poseidon. Dit vliegtuig is voorzien van de nieuwste operationele technologie en overstijgt het belang van een marinevliegtuig. Het is onmisbaar boven zee en boven land, zowel voor het verzamelen van informatie en commandovoering als voor het ontplooien van slagwapens, zoals geleidewapens en kruisraketten. Het beschikbaar hebben van de Poseidon dwingt de tegenstander tot ingrijpende voorzorgsmaatregelen en aanpassing van zijn strategie en operatiepatroon (strategische beïnvloeding). Moderne LAPV’s vormen hiermee naar ons oordeel de ontbrekende en niet te missen schakel in de gereedschapskist van de Nederlandse krijgsmacht.

De Poseidon paart een groot vliegbereik en een hoge opmarssnelheid aan een uitgebreid pakket sensoren en wapens en is daardoor in meerdere rollen inzetbaar. De mobiliteit is van grote waarde in de huidige en voorzienbare toekomstige veiligheidssituatie, waarbij landen als Rusland en China steeds vaker en wereldwijd hun strijdkrachten ontplooien, terwijl er ook op regionale schaal potentieel onstabiele situaties zijn die snel kunnen escaleren. Het meest recente voorbeeld hiervan zijn de ontwikkelingen in de straat van Hormuz, waarbij de vrije zee in het geding is. Dit vraagt om snelle en nauwgezette air surveillance ter plaatse, ook bij inzet van andere eenheden. Wat het vliegtuig detecteert wordt real time gedeeld met regionale hoofdkwartieren en lokale commandanten, terwijl middelen voor cyberoperaties en elektronische oorlogvoering ruimschoots voorhanden zijn. De typische maritieme capaciteiten van de Poseidon, zoals slagkracht op zee en onderzeebootbestrijding, zijn voor een belangrijke deel vergelijkbaar met die van een moderne onderzeeboot. Waar is voorzien dat de F-35 zelf voor haar doelinformatie moet zorgen, zou de Poseidon dit geheel of gedeeltelijk kunnen overnemen. Mogelijk kan het vliegtuig ook zinvol worden gebruikt in een transportfunctie, ter ondersteuning van de huidige transportcapaciteit van de krijgsmacht. Door het grote (detectie)bereik van sensoren en verbindingen zal in het algemeen buiten bereik van vijandelijke wapensystemen geopereerd kunnen worden.

Het vliegtuig is – naast de genoemde taken – inzetbaar voor nationale taken als drugsbestrijding, visserij-inspectie en de opsporings- en reddingsdienst. Verder kan door aanvoer van hulpgoederen en personeel zeer snel noodhulp worden verleend bij natuurrampen en andere calamiteiten. Een aantal NAVO-landen heeft de Poseidon al of koopt het vliegtuig op korte termijn, dus internationale samenwerking is goed mogelijk.

Een vergelijking is op zijn plaats. De Poseidon kan ‘van de plank’ worden gekocht, waardoor er geen ontwikkelingsrisico’s zijn. De stuksprijs in een voor de Nederlandse krijgsmacht relevante uitvoering bedraagt circa 250 miljoen euro. De praktijk leert dat,  rekening houdend met onderhoud, opleiding en training, tenminste 50 procent van de vliegtuigen operationeel inzetbaar zal zijn. Dat betekent dat bij aanschaf van acht Poseidons voor in totaal twee miljard euro, steeds vier vliegtuigen inzetbaar zijn. Dit potentieel moet vergeleken worden met dat van twee onderzeeboten, omdat bij aanschaf van vier nieuwe onderzeeboten – kosten ongeveer 4 miljard euro – ook slechts de helft operationeel inzetbaar zal zijn, terwijl tevens rekening moet worden gehouden met lange transittijden naar het operatiegebied. Langdurige aanwezigheid ter plaatse kan bij het vliegtuig worden bereikt door een aflossingsschema van enkele vliegtuigen en voldoende bemanningen. Hoewel de capaciteiten niet geheel een-op-een te vergelijken zijn, komen ze globaal overeen, terwijl er een aanmerkelijk verschil in benodigde investeringen is.

In contacten met de defensieleiding bespeuren wij een zekere onwil om LAPV’s een plaats te geven in het materieelkeuzeproces. Wij hebben er begrip voor dat het niet gemakkelijk is om een eenmaal ingezet beleid opnieuw onder de loep te nemen. Niettemin zijn de belangen voor de krijgsmacht groot genoeg om toetsing en heroverweging te rechtvaardigen. Alleen op basis van argumenten kan worden bepaald of de Defensienota 2018 op dit punt moet worden bijgesteld. Dat de staatssecretaris, vooruitlopend op het verschijnen van het DMP-B-document ‘vervanging onderzeeboten’, alvast heeft gemeld dat in dit document alternatieven voor de onderzeeboot niet meer aan de orde zullen komen, is duidelijk prematuur.[1] Deze uitspraak is gebaseerd op een onderzoek van TNO, dat concludeert dat er nauwelijks alternatieven voor nieuwe onderzeeboten zijn en dat ze in ieder geval veel duurder uit zullen vallen. Naar onze mening is bij dat onderzoek uitsluitend gekeken naar andere onderwatereenheden en is het alternatief – LAPV’s – in het geheel niet aan de orde geweest. Dit wordt gestaafd door de bewering van TNO dat de kosten veel hoger zullen zijn, terwijl wij tot de conclusie komen dat een equivalent aantal vliegtuigen ongeveer de helft kost. Het betreffende DMP-B-document kan daarom alsnog een goede gelegenheid bieden voor het overwegen van het alternatief Poseidon. Een discussie over welke werf nieuwe onderzeeboten mag bouwen wordt pas relevant nadat deze overweging heeft plaatsgevonden.

Gezien de enorme operationele – en zelfs strategische – capaciteiten van het langeafstandpatrouillevliegtuig is het uiterst merkwaardig dat dit platform geen deel uitmaakt van de Nederlandse krijgsmacht. Mocht hier een goede reden voor zijn dan vragen wij ons af welke argumentatie van de defensietop hieraan ten grondslag ligt.[2]

 

[1] Het Defensie Materieel Proces (DMP) kent de fasen A tot en met E. DMP-B is de onderzoeksfase.

[2] Zie ook: Vadm b.d. E. Kopp e.a., 'Langeafstandspatrouillevliegtuigen. Een ontbrekende capaciteit in de gereedschapskist van de krijgsmacht’, in: Marineblad 129 (2019) (2) 13-17.

Over de auteur(s)