Ter voorbereiding op een eventuele nieuwe bezetting werden er in verschillende Europese landen na de Tweede Wereldoorlog zogeheten stay-behind-netwerken opgericht. Deze netwerken van burgers zouden weerstand bieden tegen de bezetter, net zoals het verzet dat had gedaan tegen nazi-Duitsland. Dit artikel gaat in op de oprichting en beginjaren van een van de delen van het Nederlandse stay-behind-netwerk: de ‘O’-tak, die zich onder meer moest richten op het uitvoeren van sabotagedaden. Wat was de achtergrond van de grondleggers van deze organisatie, en vanuit welke gedachten gingen zij te werk? En wat vonden de oprichters achteraf gezien van het nut en de noodzaak van ‘O’?

Drs. Jelle Hooiveld*

In december 2019 werd op de Swedish Defence University (Försvarshögskolan) het Resistance Operating Concept (ROC) gepresenteerd.[1] Het ROC is het resultaat van een reeks seminars die vanaf 2014 zijn georganiseerd onder leiding van het United States Special Operations Command Europe (SOCEUR), in samenwerking met een groep academici en werkvelddeskundigen uit diverse Noord- en Oost-Europese landen.[2] Het ROC, dat aansluit op de Total Defence-gedachte, stelt onder meer dat de burgerbevolking van een land (tijdig) moet worden voorbereid om bij een eventuele vijandelijke bezetting weerstand te kunnen bieden.[3] Bij de ontwikkeling van het ROC is onder andere gebruik gemaakt van case studies en lessons learned uit de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog.[4] In de Tweede Wereldoorlog hadden de Amerikanen al ervaring opgedaan met het samenwerken en ondersteunen van burgers die waren verenigd in verzetsgroepen, bijvoorbeeld door hun deelname aan Operation Jedburgh.[5] Die ervaringen lagen weer ten grondslag aan de oprichting van de 10th Special Forces Group in 1952, een speciale eenheid die tijdens de Koude Oorlog onder meer de taak had stay-behind-eenheden in Europa te formeren en te ondersteunen.[6]

In december 2019 werd het Resistance Operating Concept gepresenteerd. Afbeelding J. Hooiveld

De Militaire Spectator van januari 2020 besteedde, separaat van het ROC, aandacht aan de Nederlandse stay-behind-organisatie uit de Koude Oorlog.[7] Onderzoeker Wouter Kuijl verduidelijkte de structuur en taakstelling van het stay-behind-netwerk binnen het Nederlandse defensiebeleid tussen 1950-1980. Kuijl koos ervoor om de oprichting van de twee (afzonderlijke) stay-behind-organisaties die in 1945 het levenslicht zagen beknopt te behandelen. Deze waren voortgekomen uit initiatieven van medewerkers van twee geheime diensten van de Nederlandse regering in ballingschap uit de Tweede Wereldoorlog: het Bureau Inlichtingen (BI) en het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO).[8] In het kader van het ROC-discours en het trekken van lessen uit onze eigen geschiedenis verdiept dit artikel zich in de oprichting en opbouwfase van het stay-behind-initiatief dat voortkwam uit het BBO (hierna ‘O’).[9] Deze fase van het bestaan van ‘O’, alsmede de persoonlijke achtergrond van de oprichters van deze organisatie, is tot nu toe onderbelicht gebleven in de literatuur.[10]

Allereerst worden de biografieën en verzetservaringen van de drie grondleggers van ‘O’, G.M.H. (Henk) Veeneklaas, P. (Paul) Peters en P. (Bram) de Vos behandeld.[11] Daarna volgt een toelichting hoe de stay-behind-gedachte in de tweede helft van 1945 bij hen ontsprong. Tevens wordt nieuw licht geworpen op de rol die Louis Einthoven (toenmalig hoofd van het Bureau Nationale Veiligheid) en de Britse geheime dienst Special Operations Executive (SOE) speelden bij de totstandkoming van ‘O’.[12] Op basis van unieke en nog niet eerder gepubliceerde memo’s en reflecties van medeoprichter Paul Peters worden daarna de beginjaren van de organisatie gereconstrueerd (1945-1954).[13] Hierbij gaat bijzondere aandacht uit naar de organisatorische, personele en technische uitdagingen van de opbouw van deze bijzondere en geheime organisatie. Het artikel sluit af met reflecties van Peters over nut, noodzaak en functioneren van ‘O’.

Het BBO zond tijdens de Tweede Wereldoorlog special forces naar bezet Nederland ter ondersteuning van het gewapend verzet. Afbeelding J. Hooiveld

De grondleggers van ‘O’

Bram de Vos werd op 20 mei 1924 geboren in Soest.[14] In de zomer van 1941 begon hij met de studie wis- en natuurkunde aan de Amsterdamse Gemeente Universiteit.[15] De Vos raakte daarna snel betrokken bij het georganiseerde verzet. Hij verrichtte onder meer spionageactiviteiten en droeg bij aan de distributie van het illegale blad Trouw.[16] Toen het hem te heet onder de voeten werd, vertrok hij in december 1943 uit Nederland en wist hij begin maart 1944 Engeland te bereiken. Vervolgens werd hij gedetacheerd bij het BBO, een Nederlandse geheime dienst die in maart 1944 was opgericht ter ondersteuning van het verzet. Zijn opleiding tot geheim agent werd verzorgd door de SOE, de Britse zusterdienst van het BBO. De Vos specialiseerde zich in clandestiene radiotelegrafie. Na afronding van zijn opleiding werd hij bevorderd tot tijdelijk reserve tweede luitenant.[17]

Paul Peters (geboren als Paul Polak) kwam op 26 februari 1924 in Balikpapan (Borneo) ter wereld.[18] Zijn vader, een gepromoveerd chemicus, was daar werkzaam op een raffinaderij van de Bataafse Petroleum Maatschappij (BPM).[19] Nadat de familie weer naar Nederland was verhuisd, ging Peters in 1935 naar het gymnasium. In 1942 begon hij, als zoon van een Joodse vader, ‘clandestien’ met de studie Scheikunde aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Ook raakte hij daar betrokken bij de illegaliteit en had onder meer contact met de links-georiënteerde verzetsgroep CS-6.[20] Eind 1943 besloot hij Nederland te ontvluchten om zich bij de Nederlandse troepen in Engeland aan te sluiten. Hij wist halverwege maart 1944 Engeland te bereiken.[21] Peters werd vervolgens geplaatst bij het BBO en net als De Vos opgeleid tot radiotelegrafist. Bij aanvang van zijn opleiding kreeg hij van de SOE de schuilnaam Paul Peters, de naam die hij vanaf dat moment zijn hele leven zou blijven voeren.[22] In september 1944 werd hij, net als De Vos, tijdelijk bevorderd tot reserve tweede luitenant.

De zogeheten ‘SF wing’ werd onder meer door leden van het BBO gedragen. Foto C. Bassett

Henk Veeneklaas ten slotte werd op 21 februari 1909 in Utrecht geboren.[23] Tijdens zijn medicijnenstudie aan de Rijksuniversiteit Utrecht specialiseerde Veeneklaas zich in de kindergeneeskunde. Vanaf 1935 was hij werkzaam bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis in Utrecht. Veeneklaas genoot in de tweede helft van de jaren dertig enige landelijke bekendheid, omdat hij in de winter van 1935-1936 met het Rode Kruis had deelgenomen aan een humanitaire expeditie in de Tweede Italiaans-Ethiopische Oorlog.[24] In de zomer van 1939 werd hij als reserveofficier van gezondheid der tweede klasse gemobiliseerd.[25] Na de overgave van de Nederlandse strijdkrachten in mei 1940 werd hij met groot verlof gestuurd. Vanaf 1941 tot 1945 was de inmiddels gepromoveerde Veeneklaas werkzaam bij het Wilhelmina-gasthuis in Amsterdam.[26] Ook hij raakte betrokken bij het verzet. In de nazomer van 1944 kwam Veeneklaas bovendien in contact met BBO-agent en liaison officer Tobias Biallosterski, die in september 1944 naar bezet Nederland was gezonden.[27] Veeneklaas zette zijn medische werkzaamheden op een laag pitje om Biallosterski te ondersteunen bij zijn illegale werkzaamheden.[28]

Peters en De Vos, die in september 1944 boven bezet Nederland werden geparachuteerd, traden op als radiotelegrafisten van Biallosterski. Laatstgenoemde wist vanaf het najaar van 1944 de aanvoer van grote hoeveelheden wapens en explosieven op tal van droppingsterreinen in Noord-Holland te realiseren.[29] Veeneklaas legde zich toe op de organisatie van de zeer riskante wapentransporten naar Amsterdam. Na de dood van Biallosterski in februari 1945 nam Veeneklaas, ondanks dat hij niet was opgeleid tot geheim agent, met instemming van het BBO de leiding over.[30] Het drietal wist, ondanks zeer gevaarlijke omstandigheden en vele arrestaties in hun omgeving, de bevrijding te halen.

In de weken na de Duitse capitulatie richtten de drie BBO-agenten, samen met de geallieerden, een orde- en afwikkelingskantoor in aan het Dijsselhofplantsoen in Amsterdam. Veeneklaas werd in die periode tijdelijk bevorderd tot de rang van majoor, Peters en De Vos werden eerste luitenant.[31] Vanuit deze commandopost wist de BBO-groep een eerste herstel van de essentiële voorzieningen in de stad te realiseren.[32] Ook probeerden de drie zo veel mogelijk wapens en explosieven die gedurende 1944-1945 boven Noord-Holland waren gedropt, te verzamelen en veilig te stellen.[33]

Stirling

De oprichters van ‘O’ speelden in de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol in de aanvoer van wapens. Hier worden in containers verpakte wapens en uitrusting voor het verzet afgeworpen. Foto collectie J. Hooiveld

Eerste gedachten en oriënterende gesprekken

Volgens medeoprichter Peters sprak hij al vroeg in de tweede helft van 1945 met Veeneklaas en De Vos over het oprichten van een stay-behind-organisatie. Twee factoren lagen aan de basis van dit voornemen: de opvatting van het drietal dat een gewapende strijd met de Sovjetunie in de nabije toekomst niet onwaarschijnlijk was en het desastreuze Englandspiel, dat zich had afgespeeld tijdens de Tweede Wereldoorlog.[34] Bij laatstgenoemde Duitse contraspionageoperatie waren tientallen Nederlandse geheim agenten en vele verzetsmensen in handen van de vijand gevallen. De zware verliezen werd de betrokken Nederlandse geheime dienst (dit betrof een voorganger van het BBO) en de SOE zwaar aangerekend. Peters motiveerde de noodzaak van de oprichting van de stay-behind-organisatie dan ook als volgt: ‘[O]pdat het land ingeval van een nieuwe bezetting niet onvoorbereid zou zijn (…) We meenden dat zo een netwerk gebruik moest maken van de lessen die wij in de jaren 1940-45 geleerd hadden, vooral niet aan het leger overgelaten moest worden, en aan de hoogste security-eisen moest voldoen. De organisatie moest in handen zijn van intelligente, bedachtzame en integere mensen, klein in aantal en met relevante oorlogservaring’.[35]

Het driemanschap was van mening dat het bestaan van de organisatie bovendien zo goed mogelijk afgeschermd moest worden en daarom geen officiële status moest krijgen. Alleen op die manier kon men veilig en ‘uiterst informeel (…) werken, zonder militaire of ambtelijke regels’, aldus Peters.[36] Wel was het drietal van mening dat de organisatie met goedvinden van de Nederlandse regering moest worden opgezet, overigens ook omwille van de benodigde financiële ondersteuning. Volgens Peters was het wel van belang dat zo min mogelijk politici en ambtenaren van het bestaan van de geheime organisatie op de hoogte waren.[37]

In het kader van afstemming met en ondersteuning van de Nederlandse autoriteiten sprak Veeneklaas in 1945 allereerst met prins Bernhard.[38] Op diens advies kwam er contact met Louis Einthoven tot stand, die eind mei 1945 als hoofd van het nieuw opgerichte Bureau Nationale Veiligheid (BNV) was aangesteld.[39] Begin juli 1945 reisden Veeneklaas, Peters en De Vos naar Groot-Brittannië.[40] Naast het houden van een korte vakantie had deze reis ook een ander doel: Veeneklaas wilde door Peters en de Vos geïntroduceerd worden bij de Britten.[41] Bovendien was Veeneklaas, die tot dan toe geen opleiding tot geheim agent had genoten, van plan om diverse SOE-scholen te bezoeken.[42]

Om medewerking van Britse zijde te verkrijgen had Einthoven, voorafgaand aan het bezoek van Veeneklaas, een aanbevelingsbrief gestuurd naar het hoofd van de Dutch Section van de SOE, de Britse luitenant-kolonel Richard Dobson. In deze brief werd Veeneklaas door Einthoven omschreven als een ‘extremely capable and trustworthy officer’.[43] Voorts verzocht Einthoven hem ‘any help and information for the execution of his plans in the interest of my country’ te geven.[44] Dat de Britten wisten wat die plannen inhielden, blijkt uit een brief van Dobson aan SOE’s Security Section: ‘He [Veeneklaas] has been appointed by the head of the Netherlands Security Service, Col. L. Einthoven, to help the Dutch authorities in the question of internal security, and H.R.H. Prince Bernhard would be very grateful if Home Security Service could give Maj. Reerink [schuilnaam van Veeneklaas] a few useful hints in so far as this may be possible. His security in Holland is still exceedingly good in that he is known as Maj. Reerink to all concerned and will, in the future, be working behind the scenes unknown to the usual Government departments’.[45]

Met welke Britse diensten de drie BBO’ers bij dit eerste gezamenlijke bezoek nog meer spraken is onduidelijk. Opvallend is dat Veeneklaas in die periode een bankrekening opende bij de Lloyds Bank in Londen onder de valse naam ‘Reerink’.[46] SOE-officier Dobson verzocht vervolgens zijn financiële sectie een (niet nader genoemd) bedrag te storten op deze bankrekening.[47]

Rond september 1945 werden Peters en de Vos overigens nog door het BBO gevraagd om zich beschikbaar te stellen voor een missie in Nederlands-Indië. Hoewel Japan toen reeds gecapituleerd had, werden luitenants Peters en De Vos, samen met een derde Nederlandse officier, begin oktober 1945 naar Batavia gezonden. Terwijl zij daar hun opdracht uitvoerden, reisde Veeneklaas weer naar Londen voor verdere afstemming met de Britten.[48] Eind november 1945 keerden Peters en De Vos weer terug naar Nederland en pakten het contact met Veeneklaas vrijwel meteen weer op.[49] Begin december 1945 was het drietal wederom in Londen voor vervolgoverleg, onder meer over materiële ondersteuning van Britse zijde.[50] Volgens Peters was de materiaalbehoefte aanvankelijk relatief beperkt. Het belangrijkste was dat er, met hulp van de Britten, een aantal geheime radiozenders in Nederland werd geplaatst, zodat een radiotelegrafische verbinding met Groot-Brittannië op poten kon worden gezet. Bij een eventuele nieuwe bezetting van Nederland moest immers vanuit bezet gebied met Home Station contact kunnen worden gelegd — precies zoals Peters en De Vos dit tijdens de Tweede Wereldoorlog hadden gedaan. Daartoe moesten er ook codes en zendplannen voor de nog op te leiden radiotelegrafisten bij de Britten worden verzameld.[51]

Na de bevrijding spoorden de oprichters van ‘O’ wapens op die tijdens de oorlog in containers boven bezet Nederland waren afgeworpen. Foto C. Cornelissen

Oprichting en taakstelling

Naast de Britten wist het drietal ook permanente steun van Einthoven en de Nederlandse minister-president Wim Schermerhorn te verkrijgen. Uiteindelijk werd besloten ‘een organisatie in het leven te roepen waarvan alle leden burgers zouden zijn die naast hun gewone werk de verantwoordelijkheid op zich namen voor het creëren van een stay-behind-netwerk voor operationele taken’.[52] Veeneklaas, die in de Tweede Wereldoorlog leiding had gegeven aan Peters en De Vos, zou aan het hoofd komen te staan van deze organisatie en verantwoording afleggen aan Einthoven. In ruil daarvoor zou laatstgenoemde onder meer voor financiering zorgen.[53] Die overeenkomst markeerde volgens Peters het ‘officiële’ begin van ‘O’.[54] Hij verklaarde dat ‘O’ grofweg de taken kreeg die de SOE en het BBO in de Tweede Wereldoorlog hadden uitgevoerd. Peters noteerde: ‘[S]abotage, bewapening van binnenlandse strijdkrachten, steun aan de ondergrondse pers, verbindingen met geallieerd gebied voor evacuatie van piloten en anderen langs vluchtlijnen, en bovenal goede radioverbindingen, dit alle klaar om geactiveerd te worden ingeval Nederland ooit weer bezet zou worden’.[55]

Om klaar te zijn voor een nieuwe bezetting trof het drietal ook voorbereidingen voor de evacuatie van de personen (inclusief hun gezinnen), die de ‘O’-activiteit tijdens een gewapend conflict vanuit onbezet gebied moesten aansturen. Daarnaast trof het driemanschap voorbereidingen voor de evacuatie van een aantal van tevoren geselecteerde jongemannen en -vrouwen (voornamelijk studenten), zodat de eventuele toekomstige regering-in-ballingschap, en de land-, zee- en luchtmacht, voldoende capabele mensen zou hebben. Peters verklaarde in dit verband dat men niet uitsloot dat ‘de bezetter wel eens een groot deel van de bevolking naar Siberië zou kunnen overbrengen’.[56]

Om voornoemde activiteiten mogelijk te maken, stelde het trio zichzelf ten doel om een kernorganisatie op te bouwen van zo’n dertig agenten, zowel mannen als vrouwen. Volgens het oorspronkelijke plan moesten tien van deze personen gaan optreden als organiser, die verzetsnetwerken moest opzetten en uitbouwen. Een andere groep van tien leden diende zich te specialiseren in sabotage. Tot slot moest het resterende deel van de organisatie zich richten op clandestiene radiotelegrafie.[57] Ook moest ‘O’ volgens Peters in oorlogstijd over voldoende materiaal beschikken om in staat te zijn haar taken uit te voeren. Dit betekende dat er diverse geheime bergplaatsen (ook wel caches genoemd) verspreid in het land in openbaar toegankelijk gebied moesten worden aangelegd, waarin onder meer wapens, springstoffen, radiotelegrafisch materiaal, geld en/of goud en enkele kleine drukpersen (ten behoeve van het fabriceren van illegale lectuur) konden worden opgeslagen.[58]

Veeneklaas Peters De Vos stay-behind

Henk Veeneklaas (links), Paul Peters (midden) en Bram de Vos waren de oprichters van ‘O’. Foto’s NVK; familie Polak; familie Du Celliee-Muller-Van Geuns

Taakverdeling en opbouwwerkzaamheden

In de beginfase van ‘O’ werden wekelijkse ‘planningssessies’ gehouden bij Veeneklaas thuis, die op dat moment in Utrecht woonde.[59] De vastgestelde (opbouw)taken werden vervolgens verdeeld over het drietal. De voornaamste bezigheid van Veeneklaas werd, volgens Peters, de communicatie en afstemming met ‘buiten’. Peters verklaarde dat Veeneklaas in deze periode zeer regelmatig contact had met Einthoven en af en toe sprak met de minister-president, of diens plaatsvervanger.[60] Peters zelf zou zich in de eerste fase voornamelijk richten op het schrijven van een algemeen handboek voor de opleiding van de agenten.[61] Ook legde hij zich toe op het voorbereiden van psychologische oorlogvoering.[62] Voorts werkte Peters een systeem uit voor de (financiële) controle en administratie van de organisatie. Daartoe installeerde hij onder meer een brandkast in Londen waarin de geheime gegevens over het stay-behind-netwerk in gecodeerde vorm werden opgeslagen.[63] De Vos ten slotte — de techneut van het drietal — zorgde voor het opzetten van draadloze radioverbindingen en beheerde het ‘binnenlandse’ materiaal van de organisatie. De specialistische opleiding tot clandestien radiotelegrafist werd ook door De Vos verzorgd.[64]

Volgens Peters rekruteerden ze in de eerste fase van het bestaan van de organisatie vooral personen uit voormalig verzetskringen die zich in de oorlog duidelijk hadden bewezen.[65] De eerste groep van zo’n vijf personen werd gezamenlijk door het trio gerekruteerd. De identiteit van deze personen werd overigens afgeschermd voor Einthoven, dit in verband met compartimentering. Na deze eerste groep te hebben aangenomen, maakten de drie oprichters de afspraak de identiteit van nieuwe rekruten voortaan ook voor elkaar geheim te houden: slechts een van hen mocht de identiteit van een nieuw lid weten.[66] Volgens Peters werkte ‘O’ in de beginjaren uitsluitend met parttime vrijwilligers die geen financiële vergoeding kregen.[67] Het oprichterstrio ontving zelf wel enige vergoeding maar deze werd volgens Peters bewust sober gehouden: grote geldstromen zouden tot ongewenste securityrisico’s kunnen leiden.[68] Naast diverse veldmedewerkers werd in deze periode ook een secretaresse aangenomen. Zij werkte zelfstandig vanuit een kantoortje in Utrecht.[69]

In het kader van de opleiding van de rekruten huurde Peters kamers in onder meer Amsterdam, Den Haag en Utrecht. Zo’n drie à vier keer per week gaf hij daar lessen aan agenten-in-opleiding.[70] Een van de eerste rekruten die door Peters werd opgeleid was oud-verzetsman Marinus Ruppert, die het in zijn ‘gewone’ leven zou brengen tot vicepresident van de Raad van State.[71] Naast het theoretische deel moest een agent-in-opleiding ook praktijkoefeningen doorlopen om onder meer tradecraft onder de knie te krijgen.[72] Delen van de opleiding vonden dan ook openlijk op straat plaats, waarbij Peters om praktische redenen soms ook zijn vrouw inzette.[73]

Benadrukt moet worden dat de drie oprichters van ‘O’ de voornoemde activiteiten verrichtten naast hun reguliere, civiele werkzaamheden. Veeneklaas was kort na de oorlog aangesteld tot chef de clinique bij het Wilhelmina Kinderziekenhuis.[74] Peters en de Vos waren in maart 1946 door de krijgsmacht met groot verlof gestuurd en hadden hun studies, die ze in de oorlog hadden moeten onderbreken, weer opgepakt.[75] Wat betreft studie- en zakenreizen gold er volgens Peters een zelfopgelegd gebod: men zou nooit naar Oost-Europa reizen, in verband met het risico om daar te worden opgepakt.[76] Hoewel het trio probeerde een zo onopvallend mogelijk bestaan te leiden, ontkwamen de mannen niet aan enige aandacht ten gevolge van hun krijgsinspanningen in de Tweede Wereldoorlog. Peters en De Vos werden namelijk in 1946 onder meer onderscheiden met de Bronzen Leeuw. Veeneklaas werd zelfs benoemd tot Ridder Militaire Willemsorde 4e Klasse.[77]

(Inter)nationale relaties

Naast het opleiden van hun eigen medewerkers moest het oprichterstrio zijn eigen kennis op peil houden en op de hoogte blijven van de nieuwste communicatietechnieken. In de nazomer van 1947 kregen Peters en De Vos bijvoorbeeld in Londen een uitgebreide training op het gebied van Security.[78] Volgens Peters waren er ook bijeenkomsten met onder meer de in 1947 in de Verenigde Staten opgerichte Central Intelligence Agency (CIA), die hen demonstraties gaf over de nieuwste communicatieapparatuur.[79] Volgens Peters werden er met de buitenlandse diensten afspraken gemaakt over samenwerking en het verschaffen van materiaal, maar ‘uitdrukkelijk op basis van behoud van Nederlandse zelfstandigheid en beslissingsmacht’.[80] De leden van ‘O’ bemerkten overigens sterke rivaliteit tussen de Britten en de Amerikanen. Daar werd van Nederlandse zijde dankbaar gebruik van gemaakt.[81] Volgens Peters zijn er in ruil voor deze ondersteuning nooit operationele gegevens van ‘O’ met de Britten of Amerikanen gedeeld. Hij verklaarde hierover: ‘We werkten dus samen met de Britten en de Amerikanen. Maar we hebben geweigerd onze codes aan deze mensen ter beschikking te stellen. We wouden [sic] buiten de Britten en de Amerikanen om onze communicatie te kunnen handhaven. We hebben ze nooit verteld wie onze agenten waren. Dat vroegen ze wel maar dat hebben we voor ons gehouden’.[82]

Wat betreft de samenwerking met de andere Nederlandse stay-behind-organisatie, zusterdienst ‘I’, verklaarde Peters dat hij het contact zo beperkt mogelijk hield.[83] Sporadisch had hij persoonlijk contact met deze organisatie, onder meer bij het in ontvangst nemen van radiozenders en ander materiaal.[84] De Vos had vaker contact met ‘I’, in verband met afstemming op het gebied van de draadloze radioverbindingen.[85]

stay-behind Peters

Codemateriaal van Paul Peters.Foto familie Polak

Was er ook een verbintenis van de ‘O’-oprichters met de reguliere Nederlandse krijgsmacht? Peters en De Vos werden rond het einde van 1948 weer ingelijfd bij de Koninklijke Landmacht. Wat de redenen daarvan zijn geweest is onduidelijk. Beide mannen werden begin 1949 benoemd tot reserve eerste luitenant en officieel ingedeeld bij het 9e Regiment Infanterie.[86] Hun collega bij ‘O’, Veeneklaas, was in deze periode reserveofficier van gezondheid.[87] In de zomer van 1950 werd De Vos geplaatst bij het Regiment Infanterie Johan Willem Friso om het jaar daarop over te gaan naar het Regiment Stoottroepen.[88] Peters kwam in maart 1951 bij het Regiment Geneeskundige troepen terecht. Ongetwijfeld zullen de ‘O’-oprichters hun band met de krijgsmacht hebben gebruikt om hun stay-behind-activiteiten te maskeren.

Reflecties en geleerde lessen van Peters

Paul Peters verliet ‘O’ uiteindelijk rond 1954 na het afronden van zijn rechtenstudie. Hij werd juridisch en economisch adviseur bij Royal Dutch Shell.[89] De Vos, die langer voor ‘O’ actief bleef, stapte in het voorjaar van 1961 over naar de ‘I’-dienst, die toen bekend stond als Sectie Algemene Zaken.[90] De Vos verliet deze organisatie rond 1973.[91] Hij klom daarna op tot voorzitter van de directie van Philips Data Systems in Apeldoorn.[92] Veeneklaas ten slotte, die in de jaren vijftig was benoemd tot hoogleraar bij de Universiteit Leiden, nam in de loop van de jaren zestig afscheid van ‘O’.[93] Het drietal zou zich gedurende de Koude Oorlog niet meer mengen in de activiteiten van de stay-behind-organisatie, die tot het voorjaar van 1992 actief bleef. Het bestaan ervan was twee jaar daarvoor door premier Ruud Lubbers toegegeven, naar aanleiding van commotie rondom de Italiaanse stay-behind-organisatie Gladio.[94]

In augustus 1992 liet Peters zich interviewen door een van zijn dochters, de historica Karen Polak, over zijn betrokkenheid bij ‘O’. Ook stelde Peters in de tweede helft van de jaren negentig diverse memo’s en notities op over de totstandkoming en het functioneren van O. In die hoedanigheid trad hij ook weer in contact met voormalig ‘O’-collega De Vos.[95] Hoe blikte Peters zo’n vijftig jaar na de oprichting van ‘O’ terug op zijn geheime werkzaamheden tussen 1945 en 1954? En welke lessen trok hij uit het bestaan van ‘O’? Uit zijn reflecties valt op te maken dat Peters zijn werkzaamheden voor ‘O’ jaren later nog steeds belangrijk en verantwoord vond. Opvallend genoeg merkte Peters in zijn beschouwingen op dat hij in die tijd ‘minder beducht was voor communisten’ dan menigeen. De oprichting en het bestaan van ‘O’ zag Peters echter wel als wenselijk en maatschappelijk acceptabel: ‘[T]erugkijkend op onze plannen en activiteiten in de jaren 1945-54, geloof ik niet dat wij onverantwoord gehandeld hebben. Het Sovjetgevaar in die jaren, toen Stalin aan de macht was, was groot. (…) Er was alle reden om een stay-behind-netwerk van bescheiden omvang op te bouwen’.[96]

Volgens Peters waren goede argumenten aan te voeren dat ondergronds verzet tegen een bezetter, al dan niet gewapend, soms effectiever en humaner was dan het inzetten van traditionele militaire middelen.[97] Wat betreft het takenpakket van ‘O’ beschouwde Peters alleen het, in zijn woorden, ‘elitaire evacuatieplan’ (zie eerder in dit artikel) achteraf als verwerpelijk.[98] Wat betreft de strikte geheimhouding van ‘O’, en het daaruit resulterende gebrek aan democratische controle, verklaarde de ‘O’-medeoprichter het volgende: ‘[A]lles moest strikt geheim blijven, niemand mocht meer weten dan nodig was, ook voor ons zelf [sic] en onze baas LE [Louis Einthoven]. Aan parlementaire controle over geheime diensten dacht toen niemand, niet in Nederland en niet daarbuiten. We dachten dat strikte geheimhouding essentieel was, vooral voor de veiligheid van onze agenten. Onze ervaring was dat er overal te veel ongedisciplineerd gepraat werd over geheime zaken en dat dingen dan vaak in de pers kwamen of, nog erger, de Russen ter ore konden komen zonder dat wij dat wisten’.[99]

Terugblikkend kwam Peters tot de conclusie dat hij over deze geheimhouding anders was gaan denken. Achteraf gezien vond hij het onnodig om het bestaan van de stay-behind-organisatie geheim te houden — de identiteit van de agenten en de locaties van de bergplaatsen uitgezonderd. Volgens Peters kon het publiekelijk bekend zijn van het bestaan van een stay-behind-organisatie een afschrikwekkende werking op potentiële tegenstanders hebben. Peters redeneerde als volgt: ‘Een vijand zal een land minder gauw bezetten als hij er guerilla-activiteiten [sic] verwacht; de Russen hebben lessen geleerd in Afghanistan; de Amerikanen in Vietnam’.[100]

stay-behind Peters

Codemateriaal van Paul Peters. Foto familie Polak

Volgens de ‘O’-oprichter hebben hij en zijn co-oprichters ‘waarschijnlijk’ diverse risico’s onderschat die kleefden aan het bestaan van een geheime organisatie met dergelijke uitzonderlijke taken.[101] Zo benoemde Peters onder meer het gevaar van misbruik van financiële middelen en goederen, maar ook onbevoegd gebruik van wapens voor particuliere of politieke doeleinden.[102] Peters voegde eraan toe dat ook de CIA, achteraf gezien, onwelkome invloed had kunnen uitoefenen op onder meer de rekrutering van agenten en het beleid van de organisatie.[103] Peters verklaarde nooit ontoelaatbare gedragingen aan de ‘O’-kant te hebben waargenomen.[104] Wel merkte hij op dat de (financiële) administratie van de organisatie niet naar wens verliep. Het merendeel van de medewerkers was volgens Peters te weinig gedisciplineerd op administratief gebied.[105]

Wat betreft het aanwezig zijn van bergplaatsen van ‘O’ in openbaar toegankelijk gebied vroeg Peters zich af of het niet beter zou zijn geweest het materiaal onder te brengen in huizen – met medeweten van de bewoners — die dan daartoe als ‘hulpagent’ waren gerekruteerd.[106] Ook vroeg hij zich af of ‘O’ zich niet had moeten beperken tot de opslag van alleen radiozendapparatuur en codes en slechts enkele handvuurwapens.[107] Peters noteerde dat wanneer er een radioverbinding met onbezet gebied kon worden opgezet, er immers altijd nog wapens en explosieven via de lucht konden worden aangevoerd.[108]

‘O’-oprichters Peters en De Vos blikten tot slot nog terug op de opheffing van de Nederlandse stay-behind-organisatie in 1992. Peters vroeg zich af of deze, ondanks dat hij een vijandelijke bezetting van Nederland onwaarschijnlijk achtte, door de Nederlandse regering opgeheven had mogen worden. Peters verklaarde hierover: ‘[Het is] de vraag of zo een activiteit, wellicht in een andere vorm, niet wenselijk blijft, ook nu het gevaar van de USSR geweken schijnt. Een bezetting lijkt thans onwaarschijnlijk, maar kan op lange termijn niet als uitgesloten worden beschouwd’.[109]

Peters was bovendien van mening dat een stay-behind-organisatie een ‘profylactisch’ ofwel afwerend effect kon hebben op een eventuele bezettende mogendheid.[110] Uit de eerder genoemde correspondentie tussen Peters en De Vos valt af te leiden dat ook laatstgenoemde vraagtekens plaatste bij de ophef van de stay-behind-organisatie. De Vos zette een punt achter deze discussie met de volgende opmerking: ‘Of het nu nog nodig zou zijn? Ja misschien, maar je krijgt er geen mens [meer] voor warm’.[111]

Resumé

De Nederlandse stay-behind-organisatie die bekend stond als ‘O’ zag het levenslicht in de tweede helft van 1945. ‘O’ was de creatie van drie medewerkers van het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO), Henk Veeneklaas, Paul Peters en Bram de Vos. Zij hadden vanaf september 1944 met elkaar samengewerkt in het gewapende verzet in Amsterdam en omstreken. Hun verzetsactiviteiten en -ervaringen vormden de directe aanleiding voor de oprichting van ‘O’. Het drietal was van mening dat ‘O’ moest worden opgericht omdat Nederland niet wederom onvoorbereid mocht zijn op een bezetting en dat de lessen, die zij in de Tweede Wereldoorlog hadden geleerd, niet verloren mochten gaan. Vanaf de zomer van 1945 werkte het drietal achter de schermen aan het opzetten van ‘O’, waarbij onder meer steun werd verleend door het hoofd BNV, Louis Einthoven, en de Britse geheime dienst SOE.

De organisatie kreeg grofweg de taken die het BBO in de Tweede Wereldoorlog in bezet Nederland had uitgevoerd. Het oprichtersdrietal stelde zich bij de startfase tot doel een organisatie op te bouwen die uit zo’n dertig personen bestond, zowel mannen als vrouwen. Deze medewerkers moesten worden opgeleid en ingezet als organisers, sabotagespecialisten en radiotelegrafisten. Tijdens de opbouwfase richtte Veeneklaas zich vooral op de afstemming met Einthoven en de minister-president. Peters legde zich voornamelijk toe op (de voorbereiding van) de opleiding van de agenten. De Vos ten slotte beheerde het materiaal van de organisatie en verzorgde de specialistische opleiding tot radiotelegrafist van nieuwe leden van ‘O’ die voor die functie waren geselecteerd.

De organisatiecultuur van ‘O’ werd gekenmerkt door zeer strikte geheimhouding. De leden van de organisatie werkten uitsluitend op need-to-know-basis. De eerste rekruten van ‘O’ waren voornamelijk personen die zich in de Tweede Wereldoorlog hadden bewezen in het verzet. Bij de opbouw van ‘O’ verkreeg men, naast binnenlandse steun, ook bijstand van Britse en Amerikaanse zijde, voornamelijk op het gebied van materiaal. Tevens kreeg het oprichterstrio opleidingen aangeboden van buitenlandse diensten waarmee zij hun eigen kennis en vaardigheden op peil hielden. Volgens Peters behield ‘O’, ondanks deze buitenlandse steun, wel volledige zelfstandigheid en beslissingsmacht.

Medeoprichter Paul Peters, op wiens notities en reflecties dit artikel deels is gebaseerd, keek vijftig jaar na de oprichting van ‘O’ onbeschroomd terug op zijn geheime werkzaamheden voor deze organisatie gedurende 1945-1954. Terugblikkend vond Peters de oprichting van ‘O’ nog steeds gerechtvaardigd. Achteraf gezien vond hij volledige afscherming van het bestaan van de organisatie echter onnodig en zelfs ongewenst. Een stay-behind-organisatie kon volgens de ‘O’-oprichter namelijk een afschrikwekkende maar ook afwerende werking hebben op een potentiële bezetter. Met de voornoemde baten in gedachten plaatsten zowel Peters als De Vos dan ook vraagtekens bij het besluit van de Nederlandse regering de stay-behind-organisaties aan het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw op te heffen.

 

* Jelle Hooiveld is docent Security & Intelligence bij Saxion in Apeldoorn en buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden. Hij onderzoekt de special forces van het Bureau Bijzondere Opdrachten (BBO) en de heimelijke operaties die deze mannen en vrouwen gedurende 1944-1945 in bezet Nederland hebben uitgevoerd.

[1] M. ONeill, ‘SOCEUR and Swedish Defense University collaborate on academic publication, the Resistance Operating Concept (ROC)’, in: Defense Visual Information Distribution Service, 2 december 2019.

[2] Zie briefing door O.C. Fiala (Special Operations Command Europe), ‘Resistance Operating Concept’, mei 2019, 3, SOJ55, unclassified. Zie: https://nsiteam.com/social/wp-content/uploads/2019/05/U-SMA-Brief-SOCEUR-Resistance-Operating-Concept.pdf; zie voorwoord van general-majoor K.L. Sonntag, juni 2019, in: Special Warfare: the Official Professional Journal of U.S. Army Special Operations Forces 32 (2019) (2).

[3] Zie J.K. Wither, ‘Modern Guerrillas and the Defense of the Baltic States’ (13 januari 2018), https://smallwarsjournal.com/jrnl/art/modern-guerrillas-and-defense-baltic-states. Het ROC ligt aan de basis van de herontwikkeling van onder meer de Special Operations Qualification Courses van de Amerikaanse strijdkrachten (zie voorwoord generaal-majoor Sonntag).

[4] Zie Fiala, ‘Resistance Operating Concept’, 4-5.

[5] Zie bijvoorbeeld J.L Votel e.a. ‘Unconventional Warfare in the Gray Zone’, in: Joint Force Quarterly 80, (2016) (1) en het boek van J.J.H. Hooiveld, Dutch Courage: Special Forces in the Netherlands 1944-45 (Stroud, Amberley Publishing, 2016).

[6] A. Bank, From OSS to Green Berets, (New York, Pocket Books, 1986) 166, 221-222; D.A. Carter, Forging the shield: The U.S. Army in Europe, 1951-1962 (Washington, D.C., United States Army Center of Military History, 2014) 118; J. Stejskal, Special Forces Berlin: Clandestine Cold War Operations of the US Army’s Elite 1956-1990 (Philadelphia, Casemate Publishers, 2017) 3, 26-27.

[7] Wouter Kuijl, ‘Warmlopen voor de Koude Oorlog. De Nederlandse stay-behindorganisatie Inlichtingen en Operatiën, 1950-1980’, in: Militaire Spectator 189 (2020) (1) 28-39.

[8] D. Engelen, ‘Lessons Learned: The Dutch “Stay-Behind” organization 1945-1992’, in: Journal of Strategic Studies 30 (2007) (6), 982-985. Kuijl vermeldt in zijn artikel abusievelijk de ‘Binnenlandse Inlichtingendienst’. De correcte naam van het BI is ‘Bureau Inlichtingen’.

[9] De afkorting ‘O’ stond voor ‘Operaties’, dan wel ‘Operatiën’.

[10] Een van de meest uitgebreide publicaties over het complete bestaan van de Nederlandse stay-behind-organisatie is die van Dick Engelen: De Nederlandse stay behind-organisatie in de koude oorlog 1945-1992 (Den Haag, PIVOT-rapport nr. 166, 2005). Herman Schoemaker, een voormalig lid van deze organisatie, schreef een masterscriptie over dit onderwerp. Laatstgenoemde werd begin jaren zestig persoonlijk door ‘O’-medeoprichter Bram de Vos gerekruteerd. (Interview van de auteur met Herman Schoemaker, 30 maart 2015 te Soest).

[11] Kuijl vermeldt in zijn artikel de naam ‘David van Eyck’. Dat was echter een van de schuilnamen van Henk Veeneklaas.

[12] Het BNV was een van de voorgangers van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

[13] De titel van dit artikel is gebaseerd op een verklaring van Peters. Deze luidt als volgt: ‘Wij waren de stuwende kracht en hadden moeite om Eindhoven [sic] mee te krijgen. Het was nooit het omgekeerde geweest. Wij deden het, wij bedachten het …’. (Zie Interview met Paul Peters, afgenomen door Karen Polak op 9 augustus 1992, 5-6, in archief Karen Polak).

[14] Zie SOE-personeelsdossier De Vos (in The National Archives, Groot-Brittannië).

[15] Zie RVPS-rapport, 22 maart 1944, 1-3 (in SOE-personeelsdossier De Vos).

[16] Ibidem, 6.

[17] Zie Staat van dienst De Vos (in Persoonsarchief Defensie).

[18] Zie Staat van dienst Peters (in Persoonsarchief Defensie).

[19] P. Peters, ‘Mijn vader, Zeno Paul Peters’ (juli 2001), 11 (in archief Karen Polak).

[20] CV Peters, 2.

[21] Zie Staat van Dienst Peters.

[22] Hij vroeg na de Tweede Wereldoorlog officieel naamswijziging aan.

[23] Zie Staat van Dienst Veeneklaas.

[24] Zie ‘Dr. Veeneklaas hoogleraar te Leiden’, in: Trouw, 18 augustus 1951 en De Tijd, 16 augustus 1951.

[25] Zie Staat van Dienst, Veeneklaas (in Persoonsarchief Defensie).

[26] Zie ‘Dr. Veeneklaas hoogleraar te Leiden’.

[27] Zie brief van majoor Burnes aan luitenant-kolonel Woolrych, 22 juni 1945 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas, The National Archives, Groot-Brittannië).

[28] Ibidem.

[29] Zie ‘Interrogation report major Reerink’ (schuilnaam van Veeneklaas), 20 juni 1945, 1 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas).

[30] Ibidem.

[31] Zie Staat van Dienst de Vos; CV Peters, 5.

[32] Zie ‘Progress Report Capt. P.J. Harratt, SF LO Amsterdam’, 17 mei 1945, 3 (in HS6/770, The National Archives, Groot-Brittannië).

[33] CV Peters, 5; ‘Progress Report Harratt’, 4.

[34] P. Peters, ‘O&I 1945-1954’ 16 februari 1996, 3 (in archief Karen Polak); P. Peters, ‘Memo O&I-aantekeningen’, 27 september 1997, 2, (in archief Karen Polak).

[35] ‘O&I 1945-1954’, 1.

[36] Ibidem.

[37] Ibidem.

[38] ‘O&I 1945-1954’, 1; brief van De Vos aan Peters, 25 september 1997, 1 (in archief Karen Polak).

[39] Ibidem.

[40] CV Peters, 6.

[41] Brief De Vos aan Peters.

[42] Zie brief van N aan AD/P, betreffende Doctor “X” (majoor A. Veeneklaas aan Reerink), 12 juli 1945 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas).

[43] Zie brief van L. Einthoven aan luitenant-kolonel Dobson, 3 juli 1945 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas).

[44] Ibidem.

[45] Zie brief van N aan AD/P, betreffende Doctor “X” (majoor A. Veeneklaas aan Reerink), 12 juli 1945 (in HS9/1523/5).

[46] Zie brief van majoor A. Reerink aan luitenant-kolonel R.I. Dobson, 8 september 1945 (in HS9/1523/5).

[47] Zie brief van N aan D/Fin, N/FD/1617, 10 oktober 1945; brief van N aan D/FIN.D., N/FD/1596, 10 september 1945 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas).

[48] Zie brief van majoor W.A. Murphy aan Green Park Hotel, 25 oktober 1945 (in SOE-personeelsdossier Veeneklaas).

[49] Zie rapport betreffende ‘B.B.O. missie Mosquito II’, 30 november 1945, 2-3 (in archief Karen Polak).

[50] Interview P. Peters over de oprichting van de stay-behind-organisatie, 1. Afgenomen op 9 augustus 1992 door Karen Polak (in archief Karen Polak); ‘O&I 1945-1954’, 1.

[51] Interview Peters, 2.

[52] ‘O&I 1945-1954’, 1.

[53] Ibidem.

[54] Ibidem.

[55] Ibidem.

[56] ‘O&I 1945-1954’, 2.

[57] ‘O&I 1945-1954’, 2.

[58] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 2, ‘O&I 1945-1954’, 1.

[59] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 3.

[60] Interview Peters, 6.

[61] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 2; ‘O&I 1945-1954’, 2

[62] Brief De Vos (1997), 1.

[63] ‘O&I 1945-1954’, 2; ‘Memo O&I-aantekeningen’, 2; Brief De Vos (1997), 1. Deze brandkast bevond zich volgens Peters in een kantoor van Shell in Londen.

[64] Interview Peters, 6; Brief De Vos (1997), 1.

[65] Interview Peters, 3.

[66] Ibidem.

[67] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 1.

[68] Ibidem.

[69] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 3.

[70] Interview Peters, 4; ‘Memo O&I-aantekeningen’, 3.

[71] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 3; Engelen, ‘Lessons learned’, 989. Ruppert zou in maart 1967 uiteindelijk tot coördinator van ‘O en I’ worden aangesteld.

[72] ‘O&I 1945-1954’, 2.

[73] Interview Peters, 3-4.

[74] Zie L.J. Dooren e.a., ‘In memoriam prof. dr. G.M.H. Veeneklaas’, in: Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 43 (28 oktober 1991) 2047.

[75] Peters stapte na de oorlog van de studie scheikunde over naar een rechtenstudie.

[76] Interview Peters, 7.

[77] Zie: www.defensie.nl/onderwerpen/onderscheidingen/dapperheidsonderscheidingen/databank-dapperheidsonderscheidingen/1948/10/01/veeneklaas-dr-g-m-h.

[78] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 1. Onderdelen van de in januari 1946 opgeheven SOE waren opgenomen in de Britse Secret Intelligence Service (SIS, ofwel MI6), die wel was blijven bestaan. Peters sprak in dit verband over de ‘opvolger’ van de SOE en noemde de naam van de betreffende Britse dienst niet.

[79] ‘O&I 1945-1954’, 2; Brief De Vos (1997), 2; Interview Peters, 2.

[80] ‘O&I 1945-1954’, 2.

[81] Brief De Vos 1997, 2.

[82] Interview Peters, 5.

[83] Gemakshalve wordt de stay-behind-organisatie die uit het BI voortkwam in dit artikel als ‘I’ aangeduid.

[84] ‘O&I 1945-1954’, 1.

[85] Brief De Vos (1997), 1.

[86] Zie Staat van Dienst, De Vos.

[87] Zie Staat van Dienst, Veeneklaas.

[88] Zie Staat van Dienst, De Vos.

[89] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 1; N.J. Schrijver, ‘In Memoriam Paul Peters 1924-2003: an appreciation’, in: Netherlands International Law Review (2003) (50), 116.

[90] Zie Staat van Dienst, De Vos.

[91] Zie brief van De Vos aan Peters, 24 juli 1996 (in archief Karen Polak). De Vos was getrouwd met een nazaat van de familie Philips.

[92] Interview van de auteur met Sven de Vos, 13 april 2015 te Apeldoorn. Zie ook Jubileumnummer DATIST (Personeelsblad Philips Telecommunicatie en Data Systemen), ongedateerd, 3.

[93] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 1; ‘Dr. Veeneklaas hoogleraar te Leiden’.

[94] Engelen, ‘Lessons learned, 994-995.

[95] Van het oorspronkelijke driemanschap waren op dat moment alleen Peters en De Vos nog in leven. Veeneklaas was in 1991 overleden. Peters zou in 2003 overlijden. De Vos stierf in 2009.

[96] ‘O&I 1945-1954’, 3.

[97] Ibidem. Peters noemt in dit verband onder meer de studie Social defence and Soviet military power: an inquiry into the relevance of an alternative defence concept van A.P. Schmid e.a. uit 1985.

[98] Ibidem.

[99] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 2.

[100] Ibidem.

[101] ‘O&I 1945-1954’, 3.

[102] ‘O&I 1945-1954’, 3; ‘Memo O&I-aantekeningen’, 1.

[103] ‘O&I 1945-1954’, 3.

[104] Ibidem.

[105] ‘O&I 1945-1954’, 2

[106] ‘Memo O&I-aantekeningen’, 3.

[107] Ibidem.

[108] Ibidem.

[109] ‘O&I 1945-1954’, 5.

[110] Ibidem.

[111] Brief De Vos (1997), 3.

Over de auteur(s)

Drs. J. Hooiveld

Jelle Hooiveld is docent Security & Intelligence bij Saxion in Apeldoorn en buitenpromovendus aan de Universiteit Leiden.