Het verwoesten van cultureel erfgoed is sinds de Vredesconferenties van Den Haag (1899 en 1907) een oorlogsmisdaad. Het onderwerp kwam pas echt op de voorgrond bij de processen van het Joegoslaviëtribunaal (1993-2017). Met het oog op de actuele spanningen tussen Iran en de VS, en de dreigementen die daarbij zijn geuit, geeft dit artikel de ontwikkelingen weer binnen de internationale rechtspraak op het gebied van cultureel erfgoedverwoesting. De historische reconstructie van twee casussen van veroordeling door het Joegoslaviëtribunaal, verwoestingen in de steden Dubrovnik en Mostar, dient als voorbeeld.

Marnix Ripke*

Het jaar 2020 is net begonnen en de wereld schrikt van een plots toegenomen dreiging van oorlog in het Midden-Oosten. Een Iraanse generaal komt om door een gerichte Amerikaanse luchtaanval op een Iraakse luchthaven. Als reactie op de liquidatie van de hoge functionaris zwoer Iran wraak te nemen. De Amerikaanse president Donald Trump waarschuwde op zijn beurt via sociale media dat als er een tegenaanval zou komen, de Amerikaanse krijgsmacht 52 doelen in Iran zou aanvallen. Dit getal was een verwijzing naar het aantal Amerikaanse gegijzelden dat van 1979-1981 langdurig werd vastgehouden op de Amerikaanse ambassade in Teheran.[1] Onder die 52 zouden volgens Trump ook doelwitten voorkomen die belangrijk zijn voor de geschiedenis en cultuur van Iran. De Iraanse minister van Buitenlandse Zaken liet daarop weten dat aanvallen op culturele doelen als oorlogsmisdaad beschouwd zouden worden.[2] De escalatie en retorische uitwisseling roepen de vraag op hoe het zit met aanvallen op historisch erfgoed en culturele doelen, en de consequenties daarvan. Speelde dit in eerdere moderne conflicten en wat zijn de mogelijke gevolgen voor militaire bevelhebbers die deze daden begaan? Zijn er historische precedenten?

De bescherming van cultureel erfgoed ten tijde van oorlog gaat ver terug. Het vraagstuk werd al bij de Vredesconferenties van Den Haag in 1899 en 1907 besproken.[3] Maar de kwestie kwam pas echt prominent op de voorgrond bij de veroordelingen voor oorlogsmisdaden begaan tijdens de Joegoslavische oorlogen in de jaren negentig van de vorige eeuw. Bij de bloedige gevechten op de Balkan zijn niet alleen veel moskeeën en kerken verwoest, ook andere historische en cultureel belangrijke gebouwen werden (bewust) beschadigd of helemaal verwoest. Bekende voorbeelden hiervan zijn het bombarderen in 1991 van het historische centrum van Dubrovnik, dat sinds 1979 op de werelderfgoedlijst van UNESCO staat, en de vernietiging van de eeuwenoude Ottomaanse brug in Mostar, de Stari Most, in 1993. Beelden van de bombardementen gingen toentertijd de hele wereld over en kregen later veel aandacht bij de processen van het Joegoslaviëtribunaal (1993-2017), formeel het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY). Interessant daarbij zijn de verschillen in hoe het tribunaal de verantwoordelijke officieren heeft berecht.

De casussen Dubrovnik en Mostar illustreren hoe de berechting van cultureel erfgoedverwoesting in de loop der jaren een plek heeft gekregen in het internationaal recht. Eerst wordt het beleg van Dubrovnik in 1991 behandeld, samen met de processen bij het Joegoslaviëtribunaal daarover, gevolgd door de casus van Mostar. Hierbij wordt gebruik gemaakt van bronmateriaal in de vorm van documenten van het Joegoslaviëtribunaal die online beschikbaar zijn. Daarnaast zijn secundaire literatuur en nieuwsberichten geraadpleegd voor de context. De hieruit volgende historische reconstructie geeft een beeld van de ontwikkeling bij het Joegoslaviëtribunaal, en in het internationaal recht in het algemeen, van de vervolging van en berechting voor cultureel erfgoedverwoesting.

Beeldbank NIMH

Bombardement op Eindhoven in 1942 door de Royal Air Force. Cultureel erfgoed werd tijdens de Tweede Wereldoorlog vaak niet opzettelijk vernietigd, maar er was ook geen beleid om het te ontzien. Foto Beeldbank NIMH

Het thema cultureel erfgoedverwoesting is eerder onderwerp geweest van militair-historisch onderzoek. In haar boek War damage in Western Europe. The destruction of historic monuments during the Second World War, uit 2001, concludeerde Nicola Lambourne dat de toegenomen vuurkracht van wapensystemen in het tijdperk van de ‘industriële’ oorlog een groot gevaar vormde voor de monumentale infrastructuur van landen en culturen. De Tweede Wereldoorlog was in dit opzicht een desastreus omslagpunt, al was volgens haar de cultureel erfgoedverwoesting in het geval van haar casus (de strijd in West-Europa) merendeels niet opzettelijk toegebracht. Tegelijkertijd was er bij de strijdende partijen destijds geen enkel beleid om cultureel erfgoed bewust te ontzien, bijvoorbeeld bij offensieve operaties of bij strategische bombardementen.[4] Van de kant van de nazi’s was er dan weer wel soms sprake van bewuste vernietiging van cultureel erfgoed. Het betrof dan met name joodse culturele schatten en documenten in Oost-Europa, concludeerde historica Patricia Grimsted in haar studie Trophies of War and Empire.[5]

Dubrovnik

Dubrovnik is misschien wel de mooiste stad van Kroatië. Het is ook een oude stad, daterend uit het midden van de zevende eeuw. Waar de stad eerst onder de macht van het Byzantijnse Rijk stond, kende ze later ook Venetiaanse en Hongaarse heersers. Dubrovnik groeide van de veertiende tot de achttiende eeuw uit tot een belangrijke handelsstad. Met een vloot van wel 200 tot 300 schepen was ze een rivaal van Venetië.[6] Na de Tweede Wereldoorlog maakte de stad deel uit van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. Dit duurde tot 25 juni 1991, toen Slovenië en Kroatië zich afscheidden van Joegoslavië en beide deelrepublieken de onafhankelijkheid uitriepen.[7] Dubrovnik werd de meest zuidelijk gelegen stad in het nieuwe onafhankelijke Kroatië.

Waar Slovenië zich met redelijk weinig kleerscheuren van Joegoslavië wist los te maken, trad het Joegoslavische Volksleger (JNA) een stuk harder op tegen Kroatië. De twee grootste strijdtonelen van de Kroatische oorlog in 1991 waren de stad Vukovar in het oosten, aan de rivier de Donau, en Dubrovnik in het zuiden aan de kust van de Adriatische Zee. Anders dan bij Vukovar, belangrijk voor de controle over het aan Servië grenzende Oost-Slavonië, was er geen militaire noodzaak om de gedemilitariseerde havenstad Dubrovnik aan te vallen. De stad kende niet zoals Oost-Slavonië een grote Servische minderheid die ‘bescherming’ nodig had, het excuus dat de door de Serviërs gedomineerde Joegoslavische autoriteiten doorgaans elders gaven voor militaire inzet. De reden voor het beleg van Dubrovnik werd anders gerechtvaardigd.[8] Inname van de eeuwenoude havenstad werd als noodzaak gezien voor de bescherming van de territoriale integriteit van het nabijgelegen Montenegro, en voor het zekerstellen van de toegang tot belangrijke militaire havenfaciliteiten in de Baai van Kotor.[9]

Op 1 oktober 1991 lanceerde het JNA onder bevel van generaal Pavle Strugar de aanval op Dubrovnik.[10] Een deel van de aanvalsmacht bestond uit het 2e ‘Titograd’ Korps dat vanuit Bosnië naar posities ten noorden van de stad afdaalde. Daar stuitte het Joegoslavische offensief op felle tegenstand van lokale Kroatische milities. Het tweede deel van de aanval bestond uit een operatie van de 9e Militair-maritieme Sector (Boka Kotorska) vanuit de Baai van Kotor, vijftig kilometer ten zuiden van Dubrovnik.[11] Na een paar weken, op 27 oktober 1991, was de stad volledig omsingeld aan zowel de land- als de zeezijde en hadden Joegoslavische eenheden de meeste hoge terreindelen in het gebied in handen. De Kroatische milities waren niet in staat om de opmars van de Joegoslaven te stoppen. Ondanks het feit dat het JNA onbelemmerd de stad kon beschieten met artillerie, weigerden de Kroaten zich over te geven en hielden zij stand tot een internationaal gearrangeerd staakt-het-vuren op 7 december 1991.

Dubrovnik bleef in handen van de Kroaten, maar tegen een hoge prijs. Naast de vele mensenlevens die het beleg van de stad kostte, ontvluchtten zo’n 15.000 mensen het gebied.[12] Ook in cultureel opzicht leed de stad veel. De oude binnenstad stond sinds 1979 op de werelderfgoedlijst van UNESCO.[13] Belangrijke gebouwen in het oude centrum waren onder andere de middeleeuwse stadsmuren. Onderdeel van die muren zijn ook drie eeuwenoude forten die goed bewaard zijn gebleven. Verder staat er de kerk van Sint Blasius van Sebaste, de beschermheilige van de stad, en is er de ‘Stradun’. Dit is de naam van de hoofdstraat van Dubrovnik, daterend uit het begin van de dertiende eeuw.[14]

De Servische en Montenegrijnse eenheden spaarden de eeuwenoude gebouwen niet, ze werden eerder speciaal doelwit. Van de 824 gebouwen die in het oude gedeelte van de stad op de werelderfgoedlijst staan, raakten 563 (of 68,33%) beschadigd door projectielen. Daarbij brandden zes historische gebouwen compleet af.[15] In een studie gedaan in 1993 door een instituut voor de bescherming van culture monumenten, in samenwerking met UNESCO, werden de totale kosten van de renovatie geschat op bijna tien miljoen dollar.[16] De internationale gemeenschap veroordeelde de aanval van het JNA op Dubrovnik. Met afschuw werd gekeken naar de grootschalige plunderingen van Zuid-Kroatië door voornamelijk Montenegrijnse dienstplichtigen en reservisten. De verwoesting van het oude stadscentrum kreeg eveneens veel aandacht. De belegering van Dubrovnik bracht tevens veel schade toe aan de reputatie van het Joegoslavische Volksleger. Het gevoel was dat de beschietingen op Dubrovnik niet ongestraft konden blijven.

De oude binnenstad van Dubrovnik met de middeleeuwse stadsmuur, die op de werelderfgoedlijst staat van UNESCO

Het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) pakte de zaak van het beleg van Dubrovnik anders aan dan bij andere aanklachten voor oorlogsmisdaden in de Joegoslavische oorlogen. Voor Dubrovnik stond het verwoesten van het cultureel erfgoed centraal, omdat dit op zo’n grote schaal was gebeurd, de stad op de Werelderfgoedlijst van UNESCO stond en vanwege de vele geschokte reacties vanuit de internationale gemeenschap. In artikel 3(d) van het statuut van het ICTY stond dat het moedwillig verwoesten van culturele of religieuze gebouwen wordt gezien als een overtreding van de wetten of gebruiken van oorlog.[17] Dit is dan ook waar de verantwoordelijke commandanten van het JNA voor werden aangeklaagd. De aangeklaagde (politieke) leidinggevenden en (militaire) commandanten voor de culturele erfgoedverwoesting in Dubrovnik waren Slobodan Milosevic, Pavle Strugar, Miodrag Jokic, Milan Zec en Vladimir Kovacevic.

Milosevic was de president van de Servische republiek in Joegoslavië van 1989 tot 1997, en daarna president van Joegoslavië van 1997 tot 2000. In de rol van president van Servië had hij volgens de aanklacht van het ICTY vele oorlogsmisdaden op zijn naam staan. Hij werd onder andere als medeverantwoordelijke gezien voor de moord op meer dan 8.000 Bosnische jongens en mannen in Srebrenica in juli 1995.[18] In relatie tot Dubrovnik werd hij aangeklaagd voor de beschietingen van het oude stadscentrum tussen 8 en 13 november 1991 en voor de (hevige) beschietingen van 6 december 1991. Vanwege zijn overlijden in 2006 heeft er nooit een veroordeling kunnen plaatsvinden voor deze aanklachten.

Pavle Strugar was zoals eerder genoemd een generaal in Joegoslavische krijgsdienst. Hij had met het Titograd Korps als doel de strijd aan te gaan tegen de Kroaten in Dubrovnik en omgeving, en dit gebied op de Kroaten te veroveren. Hij voerde het bevel over zo’n 20.000 tot 35.000 troepen.[19] Ook Strugar is aangeklaagd voor de beschietingen van november en december 1991. De ICTY-aanklager benadrukte dat de eerder genoemde forten waren gemarkeerd met symbolen die aangaven dat het om cultureel erfgoed ging. Ook was geen van de gebouwen in het oude centrum van militair belang. Het Joegoslaviëtribunaal achtte Strugar uiteindelijk schuldig omdat hij te allen tijde de volle autoriteit had gehad om onderzoek te doen naar de beschietingen op het oude centrum van Dubrovnik. Ook had hij actie moeten ondernemen tegen de daders van de aanvallen.[20] Hij kreeg aanvankelijk een celstraf van acht jaar voor zijn betrokkenheid bij de beschietingen. Bij zijn hoger beroep in 2008 werd zijn veroordeling nog eens bevestigd. Wel kreeg hij nu een kleine strafvermindering tot zeven en een half jaar celstraf vanwege zijn verslechterde gezondheid.[21]

Miodrag Jokic was de laatste commandant van de Joegoslavische marine. Geboren in Mionica in hedendaags Servië, bekleedde hij na het afronden van de militaire academie in Belgrado diverse militaire functies. In 1991 werd hij bevorderd tot viceadmiraal en kreeg hij de leiding over de ‘9e Militair-maritieme Sector’ (Boka Kotorska).[22] In zijn laatste functie als viceadmiraal leidde hij de aanval op Dubrovnik vanaf zee. Hij was daarnaast ook de onderhandelaar die het Joegoslavische leger vertegenwoordigde bij de gesprekken over een staakt-het-vuren. Op 5 december 1991 was het Jokic die instemde met het staakt-het-vuren, dat twee dagen later inging. Hij werd aangeklaagd voor zijn verantwoordelijkheid als commandant voor onder andere moord, mishandeling, aanvallen op burgers en de beschadiging en vernieling van culturele/historische objecten.[23] Wat opvallend was bij de zaak tegen Jokic is dat hij zich als eerste Serviër vrijwillig overgaf aan het Joegoslaviëtribunaal.[24] Ook tekende Jokic een schuldbekentenis, waardoor er heel snel is overgegaan tot veroordeling. Hij gaf in zijn verklaring op 3 december 2004 voor het tribunaal toe de volledige verantwoordelijkheid te dragen voor de misdaden die eenheden onder zijn bevel hadden begaan bij het bombarderen van het oude centrum van Dubrovnik.[25] Hij is uiteindelijk veroordeeld tot zeven jaar cel. Dit werd in hoger beroep in 2005 nogmaals bevestigd. Hij kwam in 2008 vervroegd vrij.[26]

De in 1943 geboren Milan Zec was als plaatsvervanger van Jokic eveneens direct betrokken bij de aanval op Dubrovnik. Oorspronkelijk afkomstig uit Cajnice, (tegenwoordig ligt dit in het Servische deel van Bosnië) werd Zec na zijn afstuderen aan de militaire academie officier bij de Joegoslavische marine. Ten tijde van het beleg van Dubrovnik had hij de rang van kapitein-ter-zee (kapetana bojnog broda[27]) en was hij chef-staf van de Boka Kotorska. In 2001 ging hij met pensioen.[28] Als een van de hoogste officieren betrokken bij het beleg werd hij op 22 februari 2001 onder andere aangeklaagd voor de verwoesting van religieuze en historische monumenten in het oude centrum van Dubrovnik. Opvallend is dat een jaar later, op 29 juli 2002, de zaak tegen Milan Zec kwam te vervallen wegens gebrek aan bewijs.[29] Wel stond er in het ICTY-persbericht dat er nog mogelijke nieuwe aanklachten konden volgen mocht er in de loop van de tijd meer bewijs worden gevonden. Dit is echter nooit gebeurd.

De laatste commandant die werd vervolgd voor de beschietingen van het oude centrum van Dubrovnik was Vladimir Kovacevic. Bij het beleg in 1991 was hij de bevelhebber van een van de bataljons dat deelnam aan de aanval. Kovacevic stond binnen het JNA ook wel bekend als ‘Rambo’. Geboren in 1961 in het hedendaagse Montenegro was hij net als de anderen een beroepsmilitair.[30] De aanklacht luidde dat Kovacevic, als commandant van het derde bataljon van de ‘Trebinje’ Brigade, verantwoordelijkheid droeg voor onder andere de vernielingen veroorzaakt door de beschietingen op Dubrovnik.[31] Tot een veroordeling is het echter nooit gekomen. In november 2006 werd besloten de zaak van Kovacevic te verwijzen naar een rechtbank in Servië. De reden was dat Kovacevic mentaal niet fit genoeg werd geacht voor veroordeling in Den Haag.[32] Ook in Servië werd hij niet fit genoeg bevonden om terecht te staan.

Wat duidelijk is geworden met de rechtszaken tegen bovengenoemde leidinggevenden en officieren is dat het Joegoslaviëtribunaal veel aandacht besteedde aan de verwoesting van cultureel erfgoed in het kader van de oorlogen in het voormalig Joegoslavië in de jaren negentig van de twintigste eeuw. Met de casus Dubrovnik wilde het ICTY duidelijk maken dat het verwoesten van cultureel erfgoed niet ongestraft mocht blijven.

Mostar

Mostar is een heel oude stad in Bosnië, die was ontstaan al geruime tijd voordat de Ottomanen het gebied in de late vijftiende eeuw veroverden. Maar pas na de komst van de Ottomanen werd Mostar belangrijk. Er werden moskeeën gebouwd, maar ook herbergen, bruggen en marktplaatsen.[33] Het belangrijkste dat de Ottomanen bouwden was de bekende brug van Mostar. Hieraan ontleende de stad ook haar naam. Al lange tijd hing er een schamel houten bruggetje over de kloof van de Neretva-rivier in Mostar. Bij forse wind werd deze brug echter te gevaarlijk voor de inwoners om er overheen te gaan. Tegen het midden van de zestiende eeuw deden de bewoners van Mostar een verzoek aan Sultan Süleyman I voor een nieuwe brug. In 1566 was de bouw voltooid en sindsdien staat er een stenen brug van 28 meter lang en 4 meter breed.[34]

Beeldbank NIMH

Een humanitair konvooi passeert een vouwbrug over de rivier Neretva nabij Mostar. Foto Beeldbank NIMH

In eerste instantie werd de brug de ‘Grote Brug’ genoemd, later, naarmate er meer bruggen over de Neretva werden gebouwd, stond hij bekend als de ‘Oude Brug’ of Stari Most.[35] De brug werd gebouwd door lokale werklieden met een verschillende achtergrond. Dus ook al waren de opzichters Ottomaanse bestuurders, de brug was uiteindelijk een product van verschillende groepen. Dit was altijd de kenmerkende karaktereigenschap van Mostar, de samenkomst van islamitische, katholieke en anderen culturen op één plek.[36] Waar oorspronkelijk de Ottomaanse garnizoenen die de brug beschermden Mostari werden genoemd, werd deze term later overgenomen door de inwoners van de plaats. Het is duidelijk dat de brug een onmisbare positie innam in de geschiedenis van de stad, zoals de Notre Dame in Parijs of het Kremlin in Moskou.[37]

Bij het uitbreken van de Joegoslavische oorlogen bleef Mostar niet gespaard. In 1992 stond de Herzegovijnse plaats kortstondig onder beleg van het JNA, dat tegen die tijd vooral bestond uit Servische en Montenegrijnse manschappen. Die streden daar tegen een coalitie van Kroaten en Bosniërs. Het beleg duurde niet lang, van april tot juni, en de JNA-troepen werden verdreven. Wat volgde was een periode van moeizame vrede tussen de Kroaten en Bosnische moslims, die duurde tot juni 1993. Na een jaar van relatieve vrede braken er opnieuw gevechten uit, dit keer tussen de Kroaten (georganiseerd in de Kroatische Verdedigingsraad, Hrvatsko Vijece Obrane, HVO) en de moslims. De HVO keerde zijn bondgenoten in de strijd tegen de Serviërs de rug toe nadat Kroatische Bosniërs Mostar tot hoofdstad hadden verklaard van hun zelfuitgeroepen ministaat, de Kroatische Republiek Herceg-Bosna. Gevechten begonnen in juni 1993 en stopten op 18 maart 1994, bij het tekenen van een door de Amerikanen afgedwongen staakt-het-vuren, bekend als de Washington Agreement.

Behalve het opsluiten en vermoorden van Bosnische strijders en het doden van vele onschuldige burgers begingen de Kroaten van de HVO ook andere wandaden. Op 8 november 1993 begon een tank van de HVO met het beschieten van de Stari Most. De volgende dag stortte de eeuwenoude brug in de Neretva-rivier. Het opblazen van bruggen komt veel voor in oorlogen. Het kan bijvoorbeeld uit militaire noodzaak zijn, als de vijand herbevoorrading en troepen over de brug transporteert. Dit was echter in het geval van de Stari Most niet zo. Toen een Kroatische soldaat werd gevraagd waarom zijn eenheid bezig was met de oude brug te beschieten, was het antwoord dat het niet genoeg was om Mostar te zuiveren van de moslims; ook hun relieken moesten vernietigd worden.[38] Dit liet duidelijk zien dat de Kroaten systematisch bezig waren met het vernietigen van de islamitische identiteit van de Bosnische stad.

Beeldbank NIMH

De Bosnische stad Mostar, met op de achtergrond restanten van de kapotgeschoten brug. Foto Beeldbank NIMH

Beelden van de brug die in de rivier stortte gingen de wereld over en de internationale gemeenschap veroordeelde de HVO massaal. Dit was ook terug te zien in de latere veroordelingen van betrokken HVO-commandanten door het Joegoslaviëtribunaal. Bij een grote zaak waarin kopstukken van de HVO en de autoriteiten van Herceg-Bosna werden aangeklaagd (Prlic et al., IT-04-74), zaten onder andere de verdachten Slobodan Praljak en Milivoj Petkovic. Praljak, een afgestudeerd ingenieur, regisseur en filosoof, meldde zich tijdens de oorlog als vrijwilliger.[39] Hij maakte razendsnel carrière, en wist het tot hoogste commandant van de generale staf van de HVO te brengen. Als verantwoordelijk commandant werd hij onder andere aangeklaagd voor de vernietiging van bouwwerken in Mostar, waaronder de Stari Most.[40] Milivoj Petkovic had ook een hoge positie in de generale staf van de HVO. Hij werd onder andere aangeklaagd voor het plannen van een militair offensief tegen het oude centrum van Mostar, dat resulteerde in de vernietiging van de Stari Most.

In eerste instantie werden beide verdachten op 23 mei 2013 veroordeeld. Ze kregen twintig jaar gevangenisstraf opgelegd voor het vernietigen van de brug en andere feiten. Het opmerkelijke was hierna dat ze in hoger beroep juist weer zijn vrijgesproken voor de vernietiging van cultureel erfgoed. Reden hiervoor was dat volgens de beroepskamer de Stari Most toch wel een duidelijk militair doel was. Dat maakte dat een belangrijk element van de aanklacht, vernietiging van cultureel erfgoed niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak, verviel.[41] Overigens werden beide verdachten wel opnieuw veroordeeld tot twintig jaar gevangenisstraf voor andere zaken onder hun verantwoordelijkheid. Praljak pleegde na het horen van zijn vonnis in november 2017 publiekelijk zelfmoord met vergif.

Opvallend aan de Mostar-casus is dat een van de rechters bij het hoger beroep, Fausto Pocar, in een onofficiële brief een minderheidsstandpunt over cultureel erfgoedvernietiging motiveerde. Hij was het namelijk oneens met het uiteindelijke vonnis over de Stari Most en had tegengestemd. Pocar stelde in zijn brief dat ongeacht of de beschieting van de brug uit militaire noodzaak had plaatsgevonden, zij nog steeds een onwettige daad van terreur tegen de bewoners en identiteit van Mostar was geweest. Daarom had volgens hem het oorspronkelijke vonnis met betrekking tot de Stari Most als zogeheten misdaad tegen de menselijkheid overeind moeten blijven.[42] Pocars brief geeft aan dat er nog altijd een niet voltooide discussie gaande is over de relatie van cultureel erfgoedverwoesting met misdaden tegen de menselijkheid.

De herbouwde Stari Most

Conclusie

De Joegoslavische oorlogen van de jaren negentig lieten hun littekens na. De oorlogen kostten duizenden mensenlevens en brachten voortdurende onderlinge verdeeldheid. Verder raakten talloze historische monumenten en ander cultureel erfgoed beschadigd of werden vernietigd. Door de grote betekenis die deze monumenten (gebouwen, museum- en archiefstukken) hadden voor de bevolking, zette het ICTY zich in om de verantwoordelijken voor deze misdaden terecht te stellen. Twee duidelijke casussen hierbij waren die van Dubrovnik en Mostar. Het ICTY had nadrukkelijk aandacht voor beide zaken vanwege de verwoesting van het internationaal bekende cultureel erfgoed in die steden, zij het met verschillende aanklachten.

De zaken rondom Dubrovnik en Mostar zijn belangrijk geweest voor de ontwikkeling van de internationale rechtspraak over cultureel erfgoedverwoesting. Niet langer is ze een ondergeschoven kwestie in de moderne oorlogvoering, maar werd cultureel erfgoedverwoesting zoals bijvoorbeeld bij Dubrovnik een primaire reden voor vervolging. Dit kan gevolgen hebben voor de toekomst. Bijvoorbeeld als het gaat om de vernietiging van religieuze beelden in Afghanistan door de Taliban, aanvallen van de terreurgroep IS op historische monumenten in Syrië, of eventueel beleid volgend uit de dreigementen van Donald Trump aan het adres van Iran. Politieke leiders en militaire bevelhebbers hebben er rekening mee te houden dat ze mogelijk verantwoording moeten afleggen voor het beschadigd raken of de vernietiging van cultureel erfgoed. Zo niet, dan riskeren ze tegenwoordig meer dan ooit de kans om vervolgd te worden op nationaal of internationaal niveau.

 

* De auteur is student Geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij deed dit onderzoek als onderdeel van een stage op het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH). Hij bedankt prof. dr. Arthur ten Cate en kolonel mr. drs. Peter Pijpers voor hun commentaar op eerdere versies van dit artikel.

[1] Boris van der Spek, ‘Trump waarschuwt voor vergelding, lichaam Soleimani terug in Iran’, 5 januari 2020. Zie: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/01/05/trump-waarschuwt-iran-we-hebben-52-doelen-op-het-oog-a3985731.

[2] NOS, ‘Trump: 52 Iraanse doelen geselecteerd als Iran aanvalt’, 5 januari 2020. Zie: https://nos.nl/artikel/2317356-trump-52-iraanse-doelen-geselecteerd-als-iran-aanvalt.html.

[3] Caroline Ehlert, Prosecuting the Destruction of Cultural Property in International Criminal Law: With a Case Study on the Khmer Rouge’s Destruction of Cambodia’s Heritage (Leiden, Brill Nijhoff, 2014) 27.

[4] Nicola Lambourne, War damage in Western Europe. The destruction of historic monuments during the Second World War (Edinburgh, Edinburgh University Press, 2001).

[5] Patricia Grimsted, Trophies of War and Empire. The archival heritage of Ukraine, World War II and the international politics of restitution (Cambridge Massachusetts, Harvard University Press, 2001), zoals aangehaald in Jeremy Black, Rethinking Military History (Londen en New York, Routledge, 2004) 7.

[6] Srdja Pavlovic, ‘Reckoning: The 1991 Siege of Dubrovnik and the Consequences of the “War for Peace”’, in: Spacesofidentity.net 5 (2005) (1) 57.

[7] Mihailo Crnobrnja, The Yugoslav Drama (Montreal, McGill-Queen’s University Press, 1996) 161.

[8] Crnobrnja, The Yugoslav Drama, 172.

[9] Pavlovic, ‘Reckoning: The 1991 Siege of Dubrovnik’, 61.

[10] Central Intelligence Agency, Balkan Battlegrounds: A Military History of the Yugoslav Conflict, 1990-1995. (Washington, DC: CIA, Office of Russian and European Analysis, 2002) 103.

[11] Balkan Battlegrounds, 104.

[12] Pavlovic, ‘Reckoning: The 1991 Siege of Dubrovnik’, 70.

[13] ‘Old City of Dubrovnik’, UNESCO. Zie: http://whc.unesco.org/en/list/95/.

[14] Filipa Marusic, ‘UNESCO and Croatia: World Heritage Site – Dubrovnik Old City’, Total Croatia News, 2 februari 2019. Zie: https://www.total-croatia-news.com/lifestyle/33928-unesco-and-croatia.

[15] ICTY, ‘Third Amended Indictment Strugar’, 10 december 2003, 5. Zie: https://icty.org/x/cases/strugar/ind/en/str-3ai031210e.pdf.

[16] ICTY, ‘Indictment Strugar’, 5.

[17] United Nations, ‘Updated statute of the International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia’, september 2009, 5. Zie: https://www.icty.org/x/file/Legal%20Library/Statute/statute_sept09_en.pdf.

[18] ‘Milosevic charged with Bosnia genocide’, BBC News, 23 november 2001. Zie: http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/1672414.stm.  

[19] Tamara Kovacevic, ‘Most wanted: “The Dubrovnik Four”’, BBC News, 22 april 2002. Zie: http://news.bbc.co.uk/2/hi/europe/1943414.stm.

[20] ICTY, ‘Case information sheet Strugar’, 6. Zie: https://www.icty.org/x/cases/strugar/cis/en/cis_strugar_en.pdf.

[21] ICTY, ‘Case information sheet Strugar’, 8.

[22] ICTY, ‘Indictment Pavle Strugar, Miodrag Jokić, Milan Zec, and

Vladimir Kovačević’, 22 februari 2001, 1. Zie: https://www.icty.org/x/cases/miodrag_jokic/ind/en/jokic_010222_indictment_eng.pdf.

[23] ICTY, ‘Case information sheet Jokić’, 3. Zie: https://www.icty.org/x/cases/miodrag_jokic/cis/en/cis_jokic_en.pdf.

[24] Kovacevic, ‘Most wanted’.

[25] ‘ICTY transcript Jokić’, 3 december 2004, 279-280. Zie: https://www.icty.org/x/cases/miodrag_jokic/trans/en/031204ED.htm.

[26] ‘Case information sheet Jokić’, 5-6.

[27] Pavel Močoch, ‘Rank Insignia - Navy & Coast Guard’, uniforminsignia.org. Zie: http://www.uniforminsignia.org/?option=com_insigniasearch&Itemid=53&result=1615.

[28] ‘Indictment Pavle Strugar, Miodrag Jokić, Milan Zec, and

Vladimir Kovačević’, 2.

[29] ‘Indictment against Milan Zec withdrawn’, ICTY, 29 juli 2002. Zie: https://www.icty.org/en/press/indictment-against-milan-zec-withdrawn.

[30] Kovacevic, ‘Most wanted’.

[31] ICTY, ‘Case information sheet Kovačević’, 3. Zie: https://www.icty.org/x/cases/kovacevic_vladimir/cis/en/cis_kovacevic_vladimir.pdf.

[32] ICTY, ‘Decision on referral of case pursuant to rule 11 bis’, 17 november 2006, 15. Zie: https://www.icty.org/x/cases/kovacevic_vladimir/tdec/en/061117e.pdf.

[33] Michael A. Sells, The Bridge Betrayed (Berkeley, University of California Press, 1996) 93.

[34] Maha Armaly, Carlo Blasi, en Lawrence Hannah, ‘Stari Most: Rebuilding More Than a Historic Bridge in Mostar’, in: Museum International 56 (2004) (4) 8.

[35] Martin Coward, Urbicide: The politics of urban destruction (Abingdon, Routledge, 2009) 3.

[36] Coward, Urbicide, 3.

[37] Božidar Jezernik, ‘Qudret Kemeri: A Bridge between barbarity and Civilization’, in: The Slavonic and East European Review 73 (1995) (3) 483.

[38] Sells, The Bridge Betrayed, 93.

[39] John Schoorl, ‘Zo bereidde Slobodan Praljak zijn theatrale zelfmoord bij het Joegoslavië-Tribunaal voor’, in: de Volkskrant, 2 november 2018. Zie: https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/zo-bereidde-slobodan-praljak-zijn-theatrale-zelfmoord-bij-het-joegoslavie-tribunaal-voor~b1b352b2/.

[40] ICTY, ‘Case information sheet Prilć et al’, 2. Zie: https://www.icty.org/en/case/prlic.

[41] ICTY, ‘Prilć et al Appeals judgement summary’, 8. Zie: https://www.icty.org/x/cases/prlic/acjug/en/171129_Prlic_Summary_of_Judgement.pdf.

[42] Fausto Pocar, ‘Dissenting opinions of judge Fausto Pocar’, ICTY, 29 november 2017, 11.

Over de auteur(s)

M. Ripke

Marnix Ripke is student geschiedenis aan de Rijksuniversiteit Groningen.