De laatste maanden is er in de media veel te doen over militairen die zich gedwongen voelen zelf uitrusting aan te schaffen omdat het van rijkswege verstrekte materiaal niet deugt of niet in de juiste maat voorradig is. Dat brengt mijn gedachten terug naar de jaren 80 van de vorige eeuw, toen ik als Artillerie LSO diende, bij een infanteriebataljon in het Duitse Seedorf. In de maand januari was het vaste prik dat alle waarnemers met de afdeling op schietserie gingen naar Münster-Süd. Deze oefening was doorgaans in de laatste weken van januari en dus de koudste periode van het jaar.

Ik weet dat er de laatste jaren veel gedoe is geweest over de militaire schoenen. Maar wat ikzelf de laatste twintig jaar van mijn diensttijd heb mogen ontvangen aan kisten en Meindl-bergschoenen, was in ieder geval van heel wat betere kwaliteit dan de schoenen die we in de jaren 80 verstrekt kregen. Het waren bruine laarzen, die gemaakt leken van een soort geperst karton. Ze waren niet geïsoleerd, hadden dunne plastic zolen, waren in nieuwstaat circa 15 minuten waterdicht (geen seconde langer) en waren ongetwijfeld de output van een perfect uitgevoerd verwervingstraject, waarbij een lage kostprijs net even belangrijker was ingeschaald dan enige kwaliteitsnorm. U moet niet vergeten dat de landmacht in die tijd nog jaarlijks 50.000 dienstplichtigen innam (allemaal met twee paar schoenen), dus met de aanschaf van jaarlijks honderdduizend paar schoenen waren vele miljoenen guldens gemoeid.

Op papier waren de waarnemers in Münster-Süd uitgerust met de YPR, in die tijd het nieuwe voertuig van de pantserinfanterie. Maar de YPR’s stonden al maanden op nalevering, omdat het verstrekken van de voertuigen aan de tirailleurscompagnieën een hogere prioriteit had gekregen dan het verstrekken aan de voorwaartse waarnemers. Het gevolg was dat enkele tientallen waarnemers gedurende een schietserie van veertien dagen van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat op de waarnemingsposten stonden, zonder voertuig. Ze werden daar ’s morgens afgezet door een 4-tonner en er waren een paar jeeps (van de LSO’s) voor de radioverbindingen. De waarnemingsposten in het oefengebied Münster-Süd waren doorgaans onbeschermde, open modderige loopgraven. Met het van rijkswege verstrekte schoeisel was dit bij temperaturen ver onder nul geen pretje.

Aanschaffen van eigen schoeisel was een oplossing, maar bracht ons in conflict met een ander dogma uit de landmacht van de jaren 80: de eenheid van tenue! Deze onfunctionele mantra werd, bij gebrek aan betere meetinstrumenten zoals een echte oorlog of een uitzending, gebruikt als graadmeter voor de discipline. Dat wil zeggen dat iedereen op een oefening in exact dezelfde kleding moest rondlopen. Iets wat mij en veel jonge collega’s bij een parade heel nuttig leek, maar bij een oefening weinig zinvol voorkwam. Voor mensen die in een voertuig bij een kachel zaten, of die fysiek hard moesten werken (lijnwerkers), was de kleding te warm en voor de rest die buiten stond was het tenue natuurlijk weer te koud. Dit resulteerde meestal in een soort ‘gemiddeld’ tenue, waar niemand enig comfort aan had, maar waarmee je dan wel een voldoende kreeg op het onderwerp discipline bij de een of andere test.

Om deze twee problemen het hoofd te bieden, had ik mijn waarnemers vóór de oefening gevraagd om zelf allemaal een paar groene gevoerde laarzen te kopen. Voor 29,95 DM[1] waren deze te verkrijgen bij een benzinepomp in het centrum van het plaatsje Zeven. Deze laarzen waren van stevig rubber en ze waren gevoerd met een soort nepbont, wat ze in ieder geval een stuk comfortabeler maakte dan de verstrekte bruine rommel. En omdat alle soldaten (vrijwillig én uit eigen zak) dezelfde laarzen hadden aangeschaft en bovendien in een decent groene militaire kleur, dacht ik de klip van de eenheid van tenue – althans plaatselijk – voldoende te hebben omzeild.

Zo stonden we ergens halverwege de week bij temperaturen net onder nul, in de natte sneeuw op de waarnemingspost, toen een tamelijk forse donkerblauwe KP-auto[2] binnenreed. Omdat ik wist dat hier meestal geen soldaat-geschutsmonteur uitrolt, begaf ik mij spoorslags naar het voertuig, dat, licht slippend in de modder, precies tussen twee met ijs bedekte plassen tot stilstand kwam. Een wat oudere korporaal klom enigszins stram achter het stuur vandaan en liep naar de achterzijde van de auto, om de deur te openen voor de autoriteit die op de achterbank zat. Op het moment dat het portier open ging, werd ik een moment aangenaam getroffen door een warme luchtstroom uit het interieur van de Peugeot. Een mij onbekende kolonel stapte uit, gekleed in Veld-Tenue (VT), bij de ouderen onder u wellicht nog bekend: een soort DT met een kort jasje en lage, glimmend gepoetste schoenen. Het oogde wat misplaatst zo midden in het grauwe oefenterrein.

De plassen en modder zorgvuldig ontwijkend, stapte de kolonel op mij af. Ik bracht de groet en probeerde mij te melden. Hij liet mij echter niet uitspreken en begon gelijk te bulderen ‘hoe het in godsnaam mogelijk was dat ik en mijn mannen op niet organiek verstrekt schoeisel rondliepen.’ Ik probeerde nog het een en ander uit te leggen, maar dat was voor dovemansoren. Ik moest mijn naam en eenheid doorgeven en even snel als hij gekomen was vertrok de briesende hoofdofficier in zijn donkerblauwe sedan na het slaken van de dreigende mededeling: ‘U hoort hier nog van luitenant. Ik zal dit rapporteren aan uw afdelingscommandant.’

Met enige schroom keerde ik die avond terug in het bivak, waar de afdelingsadjudant mij verzocht even bij de afdelingscommandant in zijn tent langs te komen. Ik maakte gelijk maar even melding van mijn aanvaring met de kolonel. De overste keek mij met een vage glimlach aan en zei: ‘Frans, goed onthouden dat je nooit zo wordt.’ Ik haalde opgelucht adem en informeerde wat ik nu moest met die laarzen. ‘Morgen gewoon weer aantrekken. Iedereen die daar over komt zeuren, stuur je door naar mij’, sprak de overste strijdlustig,  ‘al is het de Legerkorpscommandant.’ En hij meende het nog ook.

Ik moest even aan dit voorval van 35 jaar geleden terugdenken, bij een ander media relletje: de verhuizing van de mariniers naar Vlissingen, waarbij een generaal der mariniers niet slaafs de gewenste politieke lijn volgt, maar opkomt voor zijn mannen, met alle risico voor zijn eigen carrière. Gelukkig, ze zijn er nog, commandanten die eerst aan hun mannen en dan aan hun eigen hachje denken! Mijn oude afdelingscommandant en de generaal der mariniers kennen elkaar waarschijnlijk niet, maar ze zouden het denk ik verdraaid goed met elkaar kunnen vinden.

 

[1] Deutsche Mark, een wettig betaalmiddel bij onze oosterburen in de vorige eeuw.

[2] Aanduiding voor Niet-Operationeel Dienstvoertuig (PNOD) in de vorige eeuw.

Over de auteur(s)