Met belangstelling heb ik het artikel ‘Oorlog in 2020?’ van prof. dr. Frans Osinga gelezen.[1] Hierbij reageer ik op zijn kritische analyse van mijn onderzoek naar oorlogsdynamiek in het statensysteem. Ik dank professor Osinga voor deze nuttige analyse, die bijdraagt aan een beter begrip van deze materie en de discussie daarover stimuleert.

Mijn analyse is gebaseerd op een promotieonderzoek met de titel: Dynamiek en Ontwikkeling van het Internationale Systeem. Een Complexiteitsperspectief uit 2006 en twee vervolgstudies, respectievelijk 2020 Warning. Patterns in War Dynamics Reveal Disturbing Developments (2016) en On the Thermodynamics of War and Social Evolution (2019).[2] Deze studies kunnen worden gedownload op www.global4cast.org. Voor bronnen verwijs ik naar deze studies. Het promotieonderzoek kan worden getypeerd als een verkennend onderzoek; in de  studie uit 2016 besprak ik de patronen die ik had vastgesteld in oorlogsdynamiek en in de studie uit 2019 is vooral een wetenschappelijke onderbouwing van die patronen, op basis van een aantal natuurwetten, aan de orde. Doel van dit onderzoek is theorievorming, waarbij ik gebruik maak van de wetenschappelijke methode.

Ik ga uit van de veronderstelling dat natuurwetten (uiteraard) ook van toepassing zijn op de dynamiek van sociale systemen, net zoals dat het geval is bij bijvoorbeeld ecosystemen en de economie. Ik constateer dat in de oorlogsdynamiek van het statensysteem sinds 1480 sprake is van patroonvorming, van regelmatige fluctuaties. Dat is een nieuw inzicht. Overigens zijn regelmatige fluctuaties, golfbewegingen in bijvoorbeeld de omvang van populaties in ecosystemen en in bestedingspatronen (de conjunctuur van onze economie) vanzelfsprekend, en ook ‘eenvoudig’ te verklaren. Dat er patroonvorming is in oorlogsdynamiek is op zich niet eens zo opmerkelijk.

Mijn onderzoek naar de oorlogsdynamiek laat zien dat het Europese statensysteem gedurende de periode 1480-1945 vier versnellende oorlogscycli produceerde en dat met  een opmerkelijke regelmaat. Deze vier versnellende oorlogscycli werden voortgebracht door een dissipatieve structuur, zo beargumenteer ik. Dergelijke structuren kunnen spontaan ontstaan in systemen die ver uit evenwicht zijn, legt Prigogine uit. Deze patroonvorming is een voorbeeld van emergentie, door zelforganisatie, wat typisch is voor complexe systemen.

De dissipatieve structuur die de vier versnellende oorlogscycli produceerde in de periode 1480-1945 was instrumenteel in een fase-overgang van Europa, van een ongeordende toestand (fase) voor 1480, naar een evenwichtstoestand na 1945.

De Koude Oorlog was een tijdelijke verstoring, waardoor verankering van die evenwichtstoestand in politieke structuren enigszins werd vertraagd. Het is een natuurlijke neiging van systemen om een evenwichtstoestand op te zoeken, en om een dergelijke toestand zo efficiënt mogelijk te bereiken.

De analyse van data en de patroonvorming waarvan sprake is laten zien dat elke cyclus eenzelfde structuur had; in alle gevallen was er namelijk een relatief langdurige stabiele periode, die altijd werd gevolgd door een kritische periode waarin het statensysteem een systeemoorlog (een ‘wereldoorlog’) produceerde.

Oorlogen tijdens relatief stabiele periodes noem ik niet-systeemoorlogen en die hebben tot functie om het bestaande (dynamische) evenwicht – de status quo – te bewaren en te herstellen in geval van een verstoring (een incident bijvoorbeeld). De functie van een systeemoorlog daarentegen is juist om een geheel nieuw evenwicht te vinden, als de oude balans achterhaald is en niet meer kan worden hersteld. Een systeemoorlog is een reset van het statensysteem, op weg naar een uiteindelijke evenwichtstoestand.

In tegenstelling tot niet-systeemoorlogen, nemen aan systeemoorlogen altijd alle grootmachten deel die aanwezig zijn in het systeem. Een systeemoorlog is dus niet zomaar een grote niet-systeemoorlog; ze hebben een wezenlijk andere omvang en functie.

Sinds 1480 heeft het statensysteem vier systeemoorlogen geproduceerd, die Osinga ook noemt in zijn artikel.

Tijdens relatief stabiele periodes van oorlogscycli neemt de gemiddelde omvang van niet- systeemoorlogen in eerste instantie toe, om op een gegeven moment weer af te nemen. Er is in elke oorlogscyclus dus een kantelpunt (tipping point). Dat kantelpunt wordt veroorzaakt door een netwerk-effect. Door dat effect wordt spanningsregulering door oorlog (kinetische activiteit) lastiger en vindt er accumulatie van spanningen plaats.

Door deze progressieve spanningsopbouw, na het kantelpunt, wordt het statensysteem in een kritische toestand ‘geduwd’ en produceert dan een systeemoorlog. Die systeemoorlog levert een nieuwe balans en een volgende relatief stabiele periode op, die wordt verankerd in een nieuwe internationale orde. Het Europese statensysteem had vier cycli nodig om de fase-overgang naar een evenwichtstoestand te volbrengen.

De fase-overgang die deze (Europese) dissipatieve structuur tot stand heeft gebracht, had niet alleen tot gevolg dat Europa een evenwichtstoestand bereikte, maar ook dat tegelijkertijd het statensysteem opschaalde naar een wereldwijd statensysteem. De Tweede Wereldoorlog was de vierde en laatste systeemoorlog – het sluitstuk van de fase-overgang, die de Verenigde Naties heeft opgeleverd.

De dissipatieve structuur, waar het statensysteem een component van is, wordt ‘aangedreven’ door spanningen; dat is de energie van het systeem. Die spanningen worden gegenereerd door (exponentiele) bevolkingsgroei en door toenemende rivaliteiten tussen staten in Europa, gedurende die periode.

De vier versnellende cycli (1480-1648, 1648-1815, 1815-1918 en 1918-1945) brengen een aantal opmerkelijke patronen aan het licht. Deze periodes zijn ook de ‘eenheden’ (units of analysis) voor de analyse van de dataset. Dat is de ‘bril’ waarmee die data moet worden geanalyseerd, en niet periodes van vijftig jaar of eeuwen die historici veelal gebruiken, dat levert namelijk een fout beeld op en verkeerde conclusies.

De patronen die kunnen worden geïdentificeerd zijn op zich – elk afzonderlijk – al opmerkelijk, maar zijn onderling ook in hoge mate consistent; er bestaat een grote samenhang tussen die patronen, in overeenstemming met natuurwetten en mechanismen, die van toepassing zijn. Bijvoorbeeld: cycli versnelden niet alleen exponentieel, maar dat was ook het geval voor de som van het aantal militaire slachtoffers, per cyclus. Dat is geen toeval, zoals ik uitleg in mijn onderzoek. ‘Legers’ (militaire strijdkrachten) zijn integrale onderdelen van staten, die worden ingezet voor de regulering van spanningen in het statensysteem. Het proces van spanningsregulering is in hoge mate geoptimaliseerd door de dissipatieve structuur. Legers zijn in hoge mate geoptimaliseerde distributiesystemen, van militaire capaciteiten (kinetische activiteit). Het feit dat legers fractale (organisatie)structuren hebben, wijst op de optimalisatie van dat distributieproces.

De oorlogen en oorlogsdynamiek die het statensysteem produceert betreffen endogene fluctuaties, die besloten liggen in de ‘eigen’ logica van het statensysteem.

De patronen en het gedrag van het statensysteem tijdens de fase-overgang (1480-1945) zijn ook zichtbaar in andersoortige systemen die een fase-overgang ondergaan. In geval van kritische fenomenen, maar bijvoorbeeld ook als het gaat over het gedrag van (groeiende) netwerken, vertonen structuren en dynamiek van die systemen vaak universaliteit: er zijn overeenkomsten in structuren en dynamiek die los staan van de details (of de aard) van betreffende systemen. Door die universaliteit vertonen uiteenlopende complexe systemen en netwerken overeenkomstige dynamiek. Die consistentie bespreek ik in de studie uit 2019.

Vervolgens heb ik de oorlogsdata onderzocht vanaf 1945 tot 2019, om na te gaan of er wederom sprake is van een soortgelijk patroon, dat ook de vier voorgaande cycli hebben laten zien. Dat blijkt, ook tot mijn eigen verbazing, het geval te zijn. Weliswaar veroorzaakte de Koude Oorlog een verstoring, maar nadat de Sovjet-Unie uit elkaar viel hervatte het (nu wereldwijde) statensysteem zijn ‘normale’ chaotische oorlogsdynamiek, typisch voor niet-systeemoorlogen tijdens relatief stabiele periodes.

Dat blijk onder andere uit de analyse van trajecten (orbits) in wat phase space wordt genoemd, als het gaat over de dynamiek van niet-systeemoorlogen. Ook blijkt er een kantelpunt in de huidige cyclus in te zijn in 2011, wanneer de gemiddelde omvang van niet-systeemoorlogen begint af te nemen. Dat betekent dat vanaf dat moment spanningen niet meer goed kunnen worden gereguleerd, en dat die spanningen accumuleren. Die accumulatie en gebrekkige regulering leveren de sociale en politieke volatiliteit op en de desintegratie van huidige structuren, beargumenteer ik.

Ik veronderstel dat het systeem sinds 1945 een tweede dissipatieve structuur genereert, die na 1989 volop op gang kwam, en nu een eerste oorlogscyclus produceert. Dat zou betekenen dat het wereldwijde statensysteem door deze tweede dissipatieve structuur ook naar een evenwichtstoestand wordt ‘geduwd’, en dat oorlogen en oorlogsdynamiek wederom een onderdeel van dat proces zijn, net zoals dat het geval was voor het Europese statensysteem, gedurende de periode 1480-1945.

De 2020-voorspelling is gebaseerd op een analyse van de vier voorafgaande (Europese) cycli. Aan de hand van de karakteristieken van die cycli heb ik een aantal ratio’s berekend die betrekking hebben op oorlogsdynamiek gedurende de periode 1480-1945. Vervolgens heb ik die ratio’s, ervan uitgaande dat die enigszins nauwkeurig zijn, toegepast op de eerste wereldwijde oorlogscyclus waarvan nu sprake lijkt te zijn (1945-….). Dat ‘model’ en de extrapolatie ervan hebben een voorspelling opgeleverd van een volgende kritieke periode in 2020 plus of min twee jaar. Deze voorspelling is gebaseerd op de veronderstelling dat het model en de gebruikte data juist en accuraat zijn. Overigens is een belangrijke observatie dat het werkelijke statensysteem zich nu ook gedraagt zoals het model voorspelt.

Als de voorspelling niet uitkomt, of niet accuraat blijkt te zijn, dan is een aantal mogelijke verklaringen daarvoor: het model en/of de veronderstellingen die daaraan ten grondslag liggen zijn onjuist, en/of het model is gebaseerd op foute ratio’s, en/of de data was niet juist. Dan kan het model worden verworpen of worden bijgesteld. Zo werkt wetenschap en zo werkt het proces van theorievorming. Een theorie moet juiste voorspellingen doen.

Of de voorspellingen nu wel of niet juist zijn, we kunnen op deze wijze ons begrip van oorlog en oorlogsdynamiek vergroten.

Wat mijn benadering onderscheidt van die van de meeste onderzoekers en historici is dat ik mij baseer op harde data, de wetenschappelijke methode van onderzoek, en inzichten uit de natuurwetenschappen. De vraag is, en daar zal dan toch een antwoord voor moeten worden gevonden: hoe kunnen die patronen dan wel worden verklaard? Welk mechanisme genereert deze patronen?

Kritische opmerkingen

Ik zal nu kort ingaan op een aantal kritische opmerkingen van Osinga. Osinga verwijst een aantal keren naar een eerdere kritiek (in 2017) van de onderzoeker De Bruijne, van Instituut Clingendael. Die kritiek had betrekking op mijn publicatie uit 2016. De Bruijne constateert terecht dat het aantal ‘observaties’ waarop mijn model en een aantal aannames van mij is gebaseerd, beperkt is tot vier (de vier oorlogscycli, waarbij elke cyclus uit een reeks oorlogen bestaat). Maar met die opmerking kan mijn onderzoek niet zomaar worden gediskwalificeerd. De Bruijne gebruikt een statistisch argument, maar ontloopt een inhoudelijke discussie en argumentatie.

De Bruijne beroept zich ook op opinies van experts uit zijn vakgebied. Die kunnen belangwekkend zijn, maar daardoor is dat nog geen wetenschappelijke onderbouwing. In tegenstelling tot De Bruijne kom ik tot een aantal conclusies op basis van de wetenschappelijke methode, harde data en toepassing van eenvoudige natuurwetten. Mijn conclusies zijn wel verifieerbaar, in tegenstelling tot die van experts; mijn conclusies zijn geen opinies of meningen. De vraagt blijft: hoe kunnen die consistente patronen die ik heb geïdentificeerd dan wel worden verklaard?

En nota bene, al onze kennis over het universum (n = 1), ook de relativiteitstheorie, is gebaseerd op een onderzoek naar slechts een enkel systeem (het universum).

Fundamenteel is de kritiek van De Bruijne ook helemaal niet, zoals Osinga stelt, integendeel zelfs. Waarop is de volgende ‘voorspelling’ van De Bruijne eigenlijk gebaseerd: ‘Hoewel normatieve veranderingen te verwachten zijn – een terugkeer van het denken in invloedsferen, toenemende protectionisme  – tasten deze conflicten niet per se de fundamenten van de internationale orde aan’? Wat is zijn methode en onderbouwing? Ik beweer onderbouwd het tegendeel: namelijk dat recente ontwikkelingen laten zien dat de fundamenten van de huidige internationale orde wel, en steeds meer, worden aangetast.

Osinga geeft vervolgens ‘diverse redenen waarom Piepers’ voorspelling een wetenschappelijk onverantwoorde uitspraak is’. Mijn voorspelling is zeker niet wetenschappelijk onverantwoord.

De eerste reden die Osinga geeft is dat ‘er geen eenduidige oorzaak of verklaring’ is ‘voor de causaliteit van het ontstaan van oorlogen’. Dat beweer ik ook niet. Wat ik wel beweer is dat natuurwetten vorm en richting geven aan de ontwikkeling van het systeem, en dat er daardoor patroonvorming in oorlogvoering is. Die sturende werking van natuurwetten laat echter nog de nodige speelruimte voor sociale en politieke processen, maar die natuurwetten stellen daar wel dwingende kaders aan. Net zoals de wet op de zwaartekracht beperkingen oplegt aan bouwconstructies en ambities van architecten, is er wel degelijk ruimte voor diversiteit en creativiteit.

Wat ik dus (bijvoorbeeld) stel, is dat een vierde systeemoorlog (1939-1945, net zoals de drie voorgangers daarvan) onvermijdelijk was rond 1940 als onderdeel van de fase-overgang van het Europese statensysteem, en dat de Tweede Wereldoorlog, de versie is van die vierde systeemoorlog, die sociale en politieke processen en ontwikkelingen hebben voortgebracht. Dat is een ander perspectief.

Historici richten zich bij hun analyse van historische processen en gebeurtenissen op die sociale en politieke processen, en trachten daarin een bepaalde samenhang te vinden. Maar om een volledig beeld te krijgen moet de onderliggende gedetermineerde dynamiek waarin natuurwetten en mechanismen een rol spelen, ook bij de analyse worden betrokken. Mijn onderzoek probeert die wisselwerking te verduidelijken.

De tweede reden die Osinga geeft voor mijn ‘onverantwoorde uitspraak’ is dat ‘complexe systemen niet-lineair gedrag vertonen’. Dat is vaak zo, maar zeker niet altijd het geval. Ook complexe systemen kunnen wel degelijk lineair gedrag vertonen. Tijdens een fase-overgang is ook sprake van een lineair-regiem, waarin systemen juist lineair gedrag vertonen, zoals ook Prigogine uitlegt. De lineaire patronen die ik heb geïdentificeerd, zoals de lineaire afname van het aantal niet-systeemoorlogen tijdens de vier opeenvolgende relatief stabiele periodes (1480-1945), hebben te maken met dat lineaire regiem tijdens fase-overgangen.

Bij dit tweede punt verwijst Osinga ook naar niet-lineaire verschijnselen bij de groei van netwerken. Geoffrey West, die uitgebreid onderzoek heeft gedaan naar netwerken, laat zien dat netwerkstructuren en bepaalde karakteristieken ervan zich juist heel voorspelbaar ontwikkelen, en dat daarbij universaliteit aan de orde is. Dit fenomeen bepreekt West in een boek met de titel Schaal. De universele wetten van groei, innovatie, duurzaamheid en levensloop van organismen, steden, economieën en bedrijven (2017). Diversiteit en complexiteit gaan heel goed samen met ‘onderliggende’ eenvoud, dat is wat complexe systemen vaak laten zien.

De derde reden die Osinga geeft heeft betrekking op lerend vermogen. Osinga stelt dat ‘Door observatie en leerprocessen veranderen we toekomstig gedrag waardoor eerdere voorspellingen over datzelfde gedrag mogelijk niet meer valide zijn’. Ook verwijst hij naar Luttwak, die stelt dat ‘juist als een strategie eenmaal succesvol is geweest, zal die vermoedelijk daarna niet meer tot een dergelijk succes leiden omdat potentiële tegenstanders leren van voorgaande conflicten’. Dit is volgens Osinga ‘een belangrijke reden waarom Piepers’ voorspelling manco’s vertoont. Oorlog is geen automatisme. Strijd kan worden voorkomen’. Mijn onderzoek laat zien dat oorlog juist wel in hoge mate een automatisme blijkt te zijn, zo tonen ook de patronen aan.  Mijn onderzoek laat zien dat oorlogsdynamiek in hoge mate gedetermineerde dynamiek is, op basis van natuurwetten en mechanismen, waarop onze sociale en politieke processen zijn afgestemd, en waarbij allerlei mechanismen, zoals conditionering, socialisering en wat ik noem interacting self-fulfilling prophecies (die leiden tot coördinatie van gedrag), een rol spelen.

Luttwak doet een uitspraak over toepassing van strategieën, maar waar is zijn onderbouwing eigenlijk?

Geen juiste veronderstelling

Wij hebben het fenomeen oorlog en oorlogsdynamiek nog niet voldoende doorgrond. Een recent en nog steeds actueel voorbeeld is de oorlog in Afghanistan, die inmiddels al bijna twintig jaar duurt. De Verenigde Staten en een aantal NAVO-bondgenoten vechten daar al jaren tevergeefs tegen een groep stammen, zonder enig resultaat te boeken. We hebben de inschatting gemaakt dat het een verstandig was aan die oorlog deel te nemen, vanuit de gedachte dat oorlog een bruikbaar politiek instrument is; dat blijkt geen juiste veronderstelling. Bovendien blijken de Verenigde Staten en hun bondgenoten ook niet in staat om uit die oorlog te stappen. Afghanistan staat in dit opzicht helaas ook niet op zichzelf. Onderdeel van dit en soortgelijke problemen is dat oorlog in hoge mate ook systeemgedrag is, waaraan sociale en politieke processen zijn aangepast.

Op het moment dat ontwerpers en architecten wel notie hadden van de wet op de zwaartekracht, en die konden toepassen, konden wel de constructies worden gebouwd die we nu om ons heen zien. Daarvoor was het vooral nog trial and error.

Als het over International Relations en militaire operaties gaat, is nu nog te vaak sprake van trial and error. Ook dat moet beter kunnen.

Mijn onderzoek laat zien dat bepaalde karakteristieken van de oorlogsdynamiekdynamiek van het statensysteem en de ontwikkeling daarvan wel degelijk gedetermineerd zijn. De patronen die kunnen worden geïdentificeerd wijzen op onderliggende mechanismen. Als we de werking daarvan begrijpen, dan krijgen we meer grip op oorlog en oorlogvoering. Dat is belangrijk. Als we namelijk weten dat bepaalde karakteristieken van niet-systeemoorlogen intrinsiek onvoorspelbaar zijn, wat te maken heeft met de chaotische karakteristieken ervan, en bepaalde karakteristieken van systeemoorlogen juist wel voorspelbaar zijn, dan kunnen we daar wat mee. In beleidsadviezen bijvoorbeeld.

Veronderstel nu dat een systeemoorlog op een gegeven moment wél plaatsvindt, zoals blijkt op basis van mijn analyse (2020 plus of min twee jaar). Dan is het uitermate belangrijk dat we deze oorlog wél winnen. Bij systeemoorlogen gaat het over het ‘interactief’ vinden van een nieuwe balans, door een combinatie van oorlogsvoering, alliantievorming en politieke onderhandelingen. De uitkomst van een systeemoorlog bepaalt welke waarden ten grondslag zullen liggen aan een volgende internationale orde. Systeemoorlogen zijn ‘waarden-oorlogen’. Een internationale orde gebaseerd op democratische beginselen was en is namelijk niet een vanzelfsprekende uitkomst van een systeemoorlog. Daar gaan die natuurwetten niet over, maar wij wel. Een systeemoorlog moet je dus winnen.

 

[1] Frans Osinga, ‘Oorlog in 2020? Kanttekeningen bij Piepers’ voorspelling’, in: Militaire Spectator 189 (2020) (5) 264-275.

[2] Zie ook: Ingo Piepers, De onvermijdelijkheid van een nieuwe wereldoorlog (Amsterdam, Prometheus, 2020).

Over de auteur(s)

Dr. Ingo Piepers

Ingo Piepers is oud-marinier en doet onderzoek naar de dynamiek en ontwikkeling van het internationale systeem en de rol van oorlog daarin.