Nederland neemt regelmatig deel aan militaire missies in het Midden-Oosten. Soms met één stafofficier op een internationaal hoofdkwartier, soms met grootschalige inzet zoals in Uruzgan. Hoe komen die missies tot stand? Welke factoren spelen een rol in de besluitvorming, en wat is de ratio daarachter? En, niet de minste vraag, hoe effectief zijn die missies? Op 4 maart organiseerde Democratie in Debat in Nieuwspoort een debat over deze vraagstukken. Een divers panel met Martijn Kitzen (universitair hoofddocent aan de Nederlandse Defensie Academie), Carolien Roelants (Midden-Oostenexpert en NRC-journalist) en André Bosman (defensiewoordvoerder voor de Tweede Kamerfractie van de VVD) gingen met elkaar in discussie, onder leiding van moderator Stéphane Alonso (NRC-Handelsblad).

Maarten Katsman

Martijn Kitzen, die zelf onder meer in Uruzgan gediend heeft, verzorgde een inleidend overzicht. Hij lichtte daarbij drie missies uit waaraan Nederland op verschillende manieren heeft bijgedragen. Welke algemene lijn valt daaruit te ontwaren? Na de Amerikaanse invasie van Irak nam Nederland in 2003-2005 deel aan de Stabilization Force Iraq, een wederopbouwmissie. In 2011 deed Nederland mee aan de NAVO-operatie in Libië, Unified Protector, onder andere met F-16’s die de no-flyzone moesten handhaven. Gaddafi’s troepen bombarderen mochten deze vliegtuigen echter niet. In Irak en Syrië draagt Nederland sinds 2014 bij aan Inherent Resolve, de internationale coalitie die strijdt tegen Islamitische Staat. Hier mogen de F-16’s wel bombarderen, maar is er ook sprake van een beperkt mandaat. Kitzen stelde vast dat in al deze gevallen de reden om mee te doen vooral werd ingegeven door politieke overwegingen, en niet door militair-strategische. Dat hoeft niet per se erg te zijn, aldus Kitzen, want militairen leren ook nog steeds het oude adagium van Carl von Clausewitz: oorlog is de voortzetting van politiek met andere middelen. Het is dan wel belangrijk dat na de militaire inzet de politiek het weer overneemt, een thema dat gedurende het debat bleef boven drijven.

Martijn Kitzen

Martijn Kitzen, universitair hoofddocent aan de Nederlandse Defensie Academie, gaf een inleiding op het debat. Foto PDC, Kevin Bergenhenegouwen

Carolien Roelants benadrukte bijvoorbeeld vooral het (gebrekkige) proces na militaire inzet. Het valt haar op dat missies vaak kort zijn, en dan wordt er weinig of niks bereikt. Toen in Libië Gaddafi ten val kwam, stopte de westerse militaire operatie vrijwel direct. Nu de dictator weg was, zou er sprake zijn van ‘democratie’, dus zou het wel goed komen. Milities grepen echter hun kans, en nu is hun onderlinge strijd in feite een internationale oorlog geworden, waarbij landen uit het Midden-Oosten en Europa verschillende milities steunen en zo elkaar bestrijden. Europese landen staan hier soms zelfs tegenover elkaar, zoals Frankrijk en Italië. Roelants stelde dat je missies nooit zo goedkoop en kort mogelijk moet uitvoeren, om averechtse effecten te voorkomen.

André Bosman vulde aan dat in het geval van Nederland de middelen nou eenmaal zeer beperkt zijn: er zijn politieke ambities om overal aan mee te doen, maar er is onvoldoende materieel en personeel om die ambities te verwezenlijken. Electoraal gezien speelt militaire inzet ook een kleine rol. Voor kiezers vormen defensiezaken een zeer beperkte factor in hun overwegingen voor partijkeuze. Daarnaast zorgt de politieke cultuur in Nederland ervoor dat het mandaat voor een missie vaak beperkt wordt. Uitzending van militairen ligt terecht gevoelig, en daarom wordt er een breed draagvlak gezocht in de Tweede Kamer. Een bijwerking daarvan is dat alle partijen bepaalde stokpaardjes terug willen zien in de doelen van een missie, die daardoor juist onduidelijk worden. Als er dan ook nog afgezwakte terminologie wordt gehanteerd, kloppen de perceptie en verwachtingen van militaire inzet niet meer. ‘Opbouwmissies bestaan niet’, zei Bosman, ‘missies zijn militair’. Verzachtende terminologie zadelt militairen op met een verantwoordelijkheid die ze niet kunnen dragen, en dan vallen de resultaten al snel tegen. Het is belangrijk om eerlijk en open te zijn over de risico’s en gevaren, en tegelijkertijd mogen er eerder successen worden geclaimd. Een land als Afghanistan hoeft geen volwaardige democratie naar westers model te zijn om toch vooruitgang te kunnen zien.

Hier kwam het probleem van korte inzet en het proces ná militaire missies weer naar voren. Kitzen stelde bijvoorbeeld dat in Uruzgan wel degelijk resultaten zijn geboekt door de Nederlandse militairen, maar dat die binnen vier maanden na vertrek in 2010 weer waren verdampt. Het kost jaren om resultaten te boeken, en nog meer tijd om die te bestendigen. Om beter in te kunnen spelen op lokale omstandigheden pleit Kitzen ervoor om met behulp van special forces en inlichtingendiensten voorafgaand aan missies in kaart te brengen hoe de lokale verhoudingen liggen en welke problemen, die niet per se militair van aard zijn, het eerst moeten worden aangepakt. De werkelijke Dutch Approach tot nu toe is, volgens Kitzen, het onvermogen om de lokale situatie goed in te schatten. Daardoor gaat kostbare tijd verloren, en betere voorbereiding zou dit hiaat kunnen oplossen.

Uruzgan Beeldbank NIMH

Nederlandse patrouille in Uruzgan. ‘Opbouwmissies bestaan niet’, aldus VVD-Kamerlid André Bosman. De politiek moet eerlijk communiceren over militaire missies. Foto Beeldbank NIMH

Vervolgens is een goede ‘nazorg’ van cruciaal belang. Roelants haalde het voorbeeld aan van de missie tegen Islamitische Staat. Het kalifaat als instituut is weliswaar verslagen, maar IS als beweging niet. Abrupt vertrek uit de regio garandeert een wederopstanding van IS, en dan begint de problematiek weer van voren af aan.

Kortom: onder andere door binnenlandse politieke factoren, en gebrek aan middelen, zijn Nederlandse militaire missies in het Midden-Oosten vaak beperkt van duur en vinden ze plaats onder een beperkt mandaat. Hierdoor laat de effectiviteit te wensen over, en eventuele resultaten worden vaak al snel weer teniet gedaan. Betere voorbereiding, meer ruimte in het militair optreden, en bovenal betere politieke nazorg in de risicogebieden zouden de effectiviteit van het Nederlandse militair optreden in het Midden-Oosten verhogen.

Over de auteur(s)