Drie krijgsmachtonderdelen worden in Nederland vrij algemeen beschouwd als militaire elite. In volgorde van leeftijd handelt het dan in de eerste plaats om het Korps Mariniers, dat werd opgericht in 1665. Dan komt het Korps Commandotroepen, dat het levenslicht zag in 1942. De benjamin in dit gezelschap is de Luchtmobiele Brigade, die dateert uit 1992 en die dit jaar dus haar 25-jarig bestaan viert. Dit artikel belicht de meest in het oog springende momenten uit het bestaan van 11 Luchtmobiele Brigade (Air Assault) ‘7 December’, zoals de officiële aanduiding van de brigade luidt. Hierbij gaat het om de inzet in Srebrenica, Irak en Uruzgan. Hoewel ook wordt stil gestaan bij kleinere missies, binnenlandse taken, tradities van de gevechtseenheden en bij de maatschappelijke perceptie van de brigade en haar inzet, staan de operationele inzet, de voorbereiding daarop en de nazorg centraal.

J. Schoeman*

Al tijdens het Interbellum werd er uitvoerig nagedacht over de verschillende vormen van luchtmobiel optreden, zoals Airdrop, waarbij grondtroepen per parachute vanuit vliegtuigen worden gedropt, en Airlanding, waarbij grondtroepen via de lucht worden verplaatst en vervolgens na landing uitstappen. Deze concepten werden door de Duitse krijgsmacht voor het eerst op beperkte schaal toegepast tijdens de inval in Denemarken en Noorwegen, in april 1940.

Luchtmobiel optreden voor 1992

Veel omvangrijker was echter de inzet van het zogeheten Luftlandekorps, dat bestond uit 7 Fliegerdivision (parachutisten) en 22 Luftlandedivision (luchtmobiele infanterie), tijdens de Duitse inval in Nederland in mei 1940.[1] Minder bekend is dat bijvoorbeeld ook de Franse krijgsmacht al voor de Tweede Wereldoorlog, zij het op bescheiden schaal, experimenteerde met luchtmobiele infanterie. Zo werden als onderdeel van de Franse luchtmacht in 1937 twee luchtmobiele compagnieën geformeerd, die in mei 1940 ook daadwerkelijk zijn ingezet.[2]

In het verloop van de Tweede Wereldoorlog werd het grootschalig luchtmobiel optreden nog een aantal keer toegepast, met als meest in het oog springende voorbeelden de Duitse invasie van Kreta, in mei 1941, de geallieerde invasie in Sicilië, in juli 1943 en in Normandië in juni 1944 alsmede, tijdens de bevrijding van Nederland in september 1944, de moeizaam verlopen operatie Market Garden.

Nederland zette de eerste luchtmobiele schreden tijdens de dekolonisatiestrijd in voormalig Nederlands-Indië in de jaren 1945 – 1949. In deze jaren beschikte het Koninklijk Nederlands-Indonesisch Leger over eenheden parachutisten die regelmatig luchtlandingsoperaties uitvoerden. Zo veroverden ze bij het begin van de Tweede Politionele Actie in december 1948 het vliegveld van het Republikeinse regeringscentrum Jogjakarta, waarna deze stad werd ingenomen en Indonesische leiders, onder wie Hatta en Soekarno, gevangen werden genomen.

Op de tekentafel en daarna

Wie herinnert zich niet de beelden uit het einde van de jaren ’80 van de vorige eeuw van de uitzinnige mensenmassa’s bij de Brandenburger Tor in Berlijn? Of van die stinkende Trabantjes die al pruttelend de West-Duitse Autobahnen onveilig maakten? Beide waren een gevolg van de val van de Muur en het verdampen van de Koude Oorlog, en daarmee van de Oost-Westtegenstelling.

Na de desintegratie van de Sovjet-Unie brak een periode van militaire ontspanning in Europa aan. Op dat moment was al wel duidelijk dat deze omwenteling gevolgen zou hebben voor de Nederlandse krijgsmacht, maar slechts heel weinig mensen hadden toen al in de gaten hoe ingrijpend die uiteindelijk zouden zijn. Met name de Europese NAVO-partners begonnen in hoog tempo hun grote en doorgaans erg dure krijgsmachten om te bouwen en af te slanken. Nederland vormde daarop geen uitzondering.

Een aparte,  joint projectorganisatie werd belast met het coördineren van alle noodzakelijke activiteiten en randvoorwaarden om de operationele gereedheidsstatus van 11 AMB vast te stellen. Luitenant-generaal M.L.M. Urlings en generaal-majoor E. Oliemans ondertekenen de instellingsbeschikking. Foto Staf 1 (GE/NL) Corps

Aanvankelijk werd vooral de Koninklijke Landmacht ingrijpend gereorganiseerd en incasseerde de regering gretig het zogeheten ‘vredesdividend’. De landmacht werd in rap tempo omgevormd van een massaal leger van hoofdzakelijk dienstplichtigen naar een veel kleinere beroepsorganisatie, die vooral in internationaal verband en buiten Nederland inzetbaar zou moeten zijn.

Hervormingen

De ambitieuze hervormingsplannen werden verwoord in twee Defensienota’s: ‘Herstructurering en verkleining’ uit maart 1991 en de nog ingrijpender ‘Prioriteitennota’ uit januari 1993, waarin onder meer de opschorting van de opkomstplicht (en daarmee in feite het einde van de dienstplicht) werd aangekondigd.

In de nota uit 1991 werd voor het eerst formeel gesproken over de oprichting van een luchtmobiele brigade. ‘Om zowel in crisisbeheersingssituaties als bij escalatie naar een groot conflict te kunnen beschikken over een eenheid die snel en over grote afstanden kan worden ingezet, wordt één van de pantserinfanteriebrigades omgevormd tot een luchtmobiele brigade uitgerust met gevechts– en transporthelikopters.’[3]

In andere woorden: de minister streefde naar een snel inzetbare lichte infanteriegevechtseenheid die binnen vijf tot twintig dagen overal ter wereld inzetbaar zou moeten zijn voor de verdediging van het eigen grondgebied en dat van de NAVO-bondgenoten, het beschermen van de internationale rechtsorde en het ondersteunen bij rechtshandhaving, rampenbestrijding en humanitaire hulp. Deze inzet zou daarbij moeten kunnen plaatsvinden in NAVO-verband of als onderdeel van een operatie onder leiding van de Verenigde Naties.

Als formeel oprichtingsmoment van de brigade kan 1 mei 1992 gelden. Dat was namelijk het geplande starttijdstip van implementatie van de Luchtmobiele Brigade. Op die dag werd begonnen met de formatie van de eerste infanteriecompagnie luchtmobiel.[4] Deze compagnie was afkomstig uit 11 Pantserinfanteriebataljon Garde Grenadiers. In eerste opzet zou de brigade gaan bestaan uit twee lichte infanteriebataljons (11 Infbat LMB Garde Grenadiers en 12 Infbat LMB Garde Jagers) en een schoolbataljon, dat na mobilisatie als derde gevechtsbataljon zou moeten gaan fungeren.

Die gedachte werd echter al snel ingeruild voor een daadwerkelijk paraat derde bataljon (13 Infbat LMB Regiment Stoottroepen, dat in 2002 naar prins Bernhard werd vernoemd), waarbij de gehele brigade zou worden gevuld met vrijwillig dienend beroepspersoneel voor onbepaalde (BOT-ers) en voor bepaalde tijd (BBT-ers). Achterliggende gedachte daarbij was dat in geval van vredesoperaties dienstplichtigen een risico vormden. Zij konden immers alleen met eigen instemming buiten Nederland worden ingezet. Dat was onwenselijk, gelet op de meest waarschijnlijke inzet van de brigade, namelijk crisisbeheersingsoperaties buiten de eigen landsgrenzen.[5]

Uitreiking van de eerste rode baretten

In het voorjaar van 1992 startte onder leiding van luitenant-kolonel Chris Vermeulen een eerste groep van 123 kaderleden met hun luchtmobiele training. Deze training resulteerde, na het succesvol doorlopen van de eindoefening Red Falcon op 22 mei 1992, uiteindelijk in de uitreiking van de eerste rode baretten aan deze militairen. In deze periode begonnen ook de eerste BBT-ers binnen te stromen.

Overste Chris Vermeulen tijdens de uitreiking van de eerste rode baretten. Foto Sectie Communicatie 11 LMB

Over de kwaliteit en kwantiteit van de rode baretten liet toenmalig minister van Defensie Joris Voorhoeve zich in 1995 tevreden uit: ‘De werving voor beroepsmilitairen voor bepaalde tijd verloopt heel redelijk. Vorig jaar is bijna 95 procent van de wervingsdoelstelling gehaald en we hopen dit jaar hetzelfde percentage te halen. (…) Als je nu kijkt naar de kwaliteit van de BBT-eenheden, dan hebben we niets te klagen. Het personeel is zeer enthousiast en gemotiveerd. De krijgsmacht is niet in negatieve zin veranderd, integendeel’.[6]

Minder florissant was het deze eerste periode gesteld met het nieuwe materieel voor de brigade in opbouw. ’De uitrusting van de luchtmobiele eenheden met specifieke voertuigen en de aanschaf van transport- en bewapende helikopters voor de luchtmobiliteit en de gevechtskracht van de Luchtmobiele Brigade zijn speerpuntprojecten en houden voorrang in de plannen.’[7] Dat nam echter niet weg dat er vooralsnog geen sprake was van eigen helikopters: men moest het doen met de exemplaren die incidenteel van de bondgenoten konden worden geleend en voor het overige werd het ‘luchtmobiel uitstijgen’ vooral beoefend vanuit zeecontainers. Dat kwam de motivatie van de nieuwe generatie beroepssoldaten niet altijd ten goede: ‘We zijn met spannende TV-spotjes van overal ter wereld opduikende helikopters gelokt. Daar komen we voor! Maar we zijn nu drie maanden bezig en we hebben nog geen helikopter gezien, laat staan aangeraakt. We hebben de afgelopen twee weken geoefend met de enige transporthelikopter waar Nederland over beschikt, een container op poten’.[8]

Beeldmerk en lijfspreuk

In deze periode zagen ook de baretkleur, het beeldmerk en de lijfspreuk van de brigade het levenslicht. Met de keuze voor de maroon-rode baret sloot men aan bij een internationale traditie: de rode baret was en is immers bij uitstek een onderscheidend internationaal herkenningsteken voor para- en luchtlandingstroepen. De keuze voor de ‘biddende’ torenvalk als beeldmerk was er een die te begrijpen viel. De valk is immers een roofvogel die wereldwijd voorkomt en die bekend staat om zijn karakteristieke jachtmethode: stilhangen in de lucht (bidden) om zich vervolgens op een prooi te storten.

Deze methode laat zich ook vertalen naar de werkwijze van de brigade: eenheden van de brigade kunnen zorgvuldig een doel uitkiezen om dat daarna met een snelle actie vanuit de lucht uit te schakelen. De twee gekruiste zwaarden onder de valk symboliseren de gevechtskracht van de binnen de brigade samenwerkende land- en luchtmacht.

De keuze voor de lijfspreuk was overigens weinig origineel te noemen. Het ‘nec temere, nec timide’ (Noch roekeloos, noch vreesachtig) was immers veel eerder het motto van de Zweedse koning Gustaaf Adolf II (1594 – 1632), die een vurig aanhanger was geweest van de legerhervormingen van prins Maurits en zijn neef, de Friese stadhouder prins Willem Lodewijk.

Het diepe in…

Begin jaren ’90 van de vorige eeuw werd de wereld indringend geconfronteerd met de desintegratie van het voormalige Joegoslavië. Al snel werd daarbij duidelijk dat de Verenigde Naties in de vorm van de United Nations Protection Force (UNPROFOR) niet goed in staat was het daarmee gepaard gaande onderlinge geweld tussen Serviërs, Kroaten en Bosniërs in goede banen te leiden. UNPROFOR was bij de uitoefening van zijn taken aangewezen op de welwillendheid van de lokale partijen, maar ondervond die allerminst. Daardoor dreigde er een enorme humanitaire tragedie op slechts twee of drie uur vliegen van Nederland.[9]

In maart 1993 nam de strijd in Bosnië in hevigheid toe, waarbij de VN-bevelhebber ter plaatse, de Franse generaal Philippe Morillon, de burgerbevolking in het belegerde Srebrenica de toezegging deed: ‘You are now under the protection of the United Nations (…) I will never abandon you’.[10] In Nederland verlangde vervolgens de Tweede Kamer de inzet van eigen gevechtseenheden om inhoud te kunnen geven aan de wens ‘iets’ te doen aan het humanitaire drama. Daarbij sprak de Kamer de voorkeur uit voor de inzet van het eerste en op dat moment enige parate bataljon van de Luchtmobiele Brigade.

Dutchbat

Opmerkelijk genoeg zou naar de wens van de Kamer de inzet niet een luchtmobiele moeten zijn, maar een die zich nog het beste laat omschrijven als traditionele pantserinfanterie. Het luchtmobiele bataljon werd uitgerust met het pantserrupsvoertuig YPR765, maar met aangepaste lichte bewapening. Uiteindelijk kwam in maart 1994 11 Infbat LMB Garde Grenadiers onder de naam Dutchbat in de enclave Srebrenica terecht, met als doel om door aanwezigheid van de VN de vijandelijkheden te laten stoppen en de moslimbevolking bescherming te bieden. ‘Een eervolle, niet eenvoudige maar wel uitvoerbare opdracht.’[11]De Nederlanders en met hen de meer dan 40.000 Bosnische vluchtelingen in de enclave waren daarbij permanent omsingeld door het Bosnisch-Servische leger, hetgeen de typering ‘de grootste openluchtgevangenis ter wereld’ rechtvaardigde.[12]

Hoewel de Grenadiers het in allerlei opzichten al niet eenvoudig hadden gehad, verslechterde de situatie voor het opvolgende bataljon, 12 Infbat LMB Garde Jagers, na juli 1994 in hoog tempo. Zo leidden Bosnisch-Servische blokkades van de aanvoerroutes al snel tot tekorten aan brandstof, reserveonderdelen, medicijnen en vers voedsel.

Bataljonscommandant Peer Everts zei daarover: ‘At the end of August the battalion introduced the first rationing of fuel and, to a more limited extent, fresh food supplies. During the course of the deployment, an increasing number of shortages manifested themselves in all areas, which was an impediment to the implementation of the battalion’s tasks. For instance, it became impossible to carry out patrols using vehicles, posts could not be visited on a regular basis and the overview of the enclave thus became limited’.[13] Een demoraliserende invloed op het moreel van de Dutchbatters hadden ook de toenemende hoeveelheid gijzelingen en militaire incidenten, die onder meer resulteerde in vijf gewonden aan de kant van Dutchbat.

Uiteindelijk zouden het allemaal voorboden blijken te zijn van de overrompeling van de enclave door de Bosnisch-Servische troepen, en de daaropvolgende moordpartij op circa 8.000 moslimmannen. Dat gebeurde in juli 1995, toen ondertussen 13 Infbat LMB Regiment Stoottroepen de Jagers had afgelost. Dat het beschermen van de enclave gelet op de situatie misschien nog wel eervol maar beslist niet eenvoudig was en met het vigerende mandaat en de beschikbare middelen al helemaal niet uitvoerbaar was, werd de Stoters al snel duidelijk.

‘Je had natuurlijk heel veel mensen die aan de poort liepen te gillen van ‘jullie doen niks!’ Vanaf het begin af aan had je al een machteloos gevoel. Je komt erachter dat met wat je hebt, je gewoon geen moer kunt doen. Dan twijfel je aan alles: waarom laat Den Haag toe dat ik hier überhaupt zit met die uitrusting?’[14] In de aanloop naar de val van de enclave sneuvelden de Stoter der eerste klasse Raviv van Renssen, nadat eerder in maart al zijn collega Jeffrey Broere bij een beschieting in Simin Han was omgekomen. Een veelvoud aan Nederlandse militairen raakte lichamelijk en - naar later bleek - ook psychisch gewond.

In de voorstelling AF. Terug naar Srebrenica vertelde de acteur Cees Geel het verhaal van een Dutchbatveteraan

De val van Srebrenica

De val van Srebrenica betekende de facto het einde van de ‘blauwe’ UNPROFOR-missie en de overgang naar de door de NAVO geleide Implementation Force (IFOR). IFOR werd belast met de uitvoering van de akkoorden van Dayton en zo nodig het afdwingen ervan met militaire middelen. Aan IFOR heeft de brigade beperkt bijgedragen. De mortiercompagnie van de Luchtmobiele Brigade (159 militairen) onder bevel van majoor J.M.J. van der Heijden loste op 26 juni 1996 de marinierscompagnie in Jezero af. De compagnie viel evenals haar voorganger onder bevel van de Britse Divisieartilleriegroep. De mortiercompagnie werd op 7 december 1996 uit de slagorde genomen; de laatste militairen keerden op 18 december terug.[15]

IFOR werd in 1997 opgevolgd door de Stabilization Force (SFOR). Zowel 12 Infbat LMB als 13 Infbat LMB namen een halfjaar rotatie SFOR voor hun rekening, respectievelijk SFOR-6 en SFOR-7, in de periode 1999-2000. Daarna deed zich in het voorjaar van 2001 de situatie voor dat 11 Infbat LMB, bestaande uit de ondertussen samengevoegde Grenadiers en Jagers, samen met Poolse en Roemeense eenheden de strategische reserve van SFOR in Bosnië vormde. Als zodanig zijn zij in april en mei ook daadwerkelijk ingezet toen Kroatische nationalisten problemen veroorzaakten door onder meer de bezetting van wapendepots.

Percepties van Dutchbat

Niet iedere Dutchbatter zal het de afgelopen ruim twintig jaar dagelijks zo hebben ervaren, maar onderzoekscijfers laten er weinig misverstand over bestaan. De Nederlandse samenleving had en heeft (veel) waardering en respect voor de militairen die in 1994-1995 werden ingezet in en rond Srebrenica.[16] Ondanks de desastreuze afloop werd deze inzet bij voortduring door een meerderheid van de bevolking als ‘terecht’ getypeerd en door nog geen kwart van de ondervraagden betreurd.

Negatieve publiciteit

Met het oog op de maatschappelijke perceptie is het interessant wat voor effect de jarenlange stortvloed aan publiciteit en onderzoek rond Srebrenica en Dutchbat uiteindelijk heeft gehad. Uitgangspunt daarbij is de veelal negatieve publiciteit tussen 1995 en de verschijning van de belangrijkste onderzoeken, namelijk die van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) uit april 2002, en de afrondende Parlementaire Enquête uit januari 2003. In beide onderzoeken werd Dutchbat van blaam gezuiverd en werd de schuld voor het Srebrenicadrama neergelegd bij de (internationale) politiek, en bovenal bij de Bosnische Serviërs.

Het lijkt logisch dat het effect van vijf jaar negatieve publiciteit besloten ligt in opiniecijfers uit 2000. Het verwachte eerherstel van Dutchbat zou zich vervolgens dan weerspiegelen in de onderzoeksresultaten van 2004. In beide opinieonderzoeken werd gevraagd naar de waardering voor enerzijds de rol van Nederland in de kwestie-Srebrenica in het algemeen, en anderzijds de waardering voor de in Srebrenica ingezette militairen. Hieronder staat weergegeven de groep die zei ‘(zeer) veel waardering’ te voelen voor:

 

                                             april 2000                   september 2004

Nederland                             53%                             41%

Dutchbatmilitairen               67%                             65%

Positieve publieke opinie

Je mag dus vaststellen dat de mening over de Srebrenicagangers in de loop der jaren min of meer stabiel is gebleken, terwijl de samenleving beduidend negatiever is gaan denken over de rol van Nederland. De mening over de ingezette militairen was in beide onderzoeken significant positiever.[17]

Nederland is daarin overigens consistent, en die consistentie is langjarig. Immers, telkens werd de publieke opinie de afgelopen decennia geconfronteerd met de gruwelijke feiten rond Srebrenica, zonder dat dat er op één of andere manier toe heeft geleid dat de samenleving haar positieve grondhouding ten opzichte van de militairen van Dutchbat heeft moeten of willen herzien. Noch negatieve publiciteit, noch positieve parlementaire en NIOD-onderzoeken hebben daarop uiteindelijk veel invloed gehad.

Politieke terughoudendheid

De politiek was op dat punt jarenlang veel terughoudender. In feite veranderde dat pas op 19 juni 2003, toen de Tweede Kamer een slotdebat voerde over de Nederlandse militaire inzet in en rond Srebrenica. Een opvallende rol daarbij speelde toenmalig minister van Defensie Henk Kamp, die het zonder enig voorbehoud opnam voor Dutchbat – inclusief commandant Thom Karremans. ‘Ik heb diep respect voor de militairen van Dutchbat 1, 2 en 3 (…)’, zo sprak de minister, ‘Ik ben trots op u en hoop dat u in de toekomst kunt rekenen op respect in plaats van misprijzen, op waardering in plaats van onbegrip. Dat heeft u meer dan verdiend’.[18]

Een nog duidelijker signaal gaf diezelfde minister Kamp af op 4 december 2006, toen hij in Assen het eerste Draaginsigne Dutchbat 3 uitreikte aan Thom Karremans. Die laatste liet overigens in zijn toespraak weten dat hij ernstig had getwijfeld of hij wel naar Assen zou komen om het insigne in ontvangst te nemen en, zo vervolgde hij cynisch: ‘Men vond het toentertijd wenselijk en noodzakelijk om een Nederlandse eenheid onder leiding van de Verenigde Naties naar een oorlogsgebied te sturen in Bosnië. Helaas onvoldoende bewapend en helaas zonder duidelijk mandaat en Rules of Engagement en zonder ondersteuning en wat later bleek zonder morele steun. Hoezo eervolle taak?’ [19]

Bij die gelegenheid werd ook een plaquette met daarop de tekst ‘Voor altijd verbonden’  onthuld. Saillant detail: de oorspronkelijk beoogde drieregelige tekst (‘Gezuiverd van blaam, getekend door tragiek, voor altijd verbonden’) werd door de defensietop op dat moment als te vergaand beschouwd. Pleidooien van toenmalig commandant van het Regiment Stoottroepen Jelte Groen en Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK) Ad van Baal ten faveure van die drieregelige tekst mochten niet baten.

Erkenning

Ten slotte: een heel bijzondere vorm van erkenning vormde in 2010-2011 de theatermonoloog ‘Af – Terug naar Srebrenica’ van de hand van theatermaker Kees van der Zwaard en regisseur Ruud Hendriks. In deze monoloog maakte acteur Cees Geel in zijn rol als Dutchbat-sergeant Ben Verburg het publiek op indringende wijze deelgenoot van zijn emoties  en ervaringen op de Balkan.[20] Indringend en overtuigend, daarvan getuigde onder meer de reactie van toenmalig Commandant der Strijdkrachten generaal Peter van Uhm na het zien van het stuk: ‘Dat mensen die geen militair zijn en niet in Bosnië geweest, zó exact de kern kunnen raken’.[21]

Een Chinook transporthelikopter stijgt snel op na het afzetten van militairen met hun materieel. Geïntegreerd optreden van de land- en luchtcomponent van 11AMB. Foto MCD, P. Tollenaar

Materieel

Ondertussen begon vanaf 1994 ook het benodigde, aanvankelijk geleasede en vervolgens gekochte materieel binnen te stromen. Het belangrijkste daarbij, zo leert de ‘Prioriteitennota’ [22], waren de twee soorten helikopters:

Transporthelikopters, die bedoeld waren om de infanterie-eenheden de vereiste tactische mobiliteit te gaan verschaffen. Zij vervoeren de militairen naar de plaats van inzet, worden voor logistieke doeleinden gebruikt en kunnen gewonden afvoeren. Uitgangspunt daarbij was dat een bataljon de kleinste afzonderlijk in te zetten eenheid zou zijn. Daarom moest de transportcapaciteit ten minste zó groot zijn, dat het operationele deel van een bataljon in één keer zou kunnen worden verplaatst. Daarvoor waren, afhankelijk van de grootte van de heli’s, ongeveer 25 stuks nodig. Uiteindelijk werd gekozen voor 13 zware (Chinooks) en 17 middelzware (Cougars) transporthelikopters.

Bewapende helikopters, bedoeld om verkenningen uit te voeren en tevens om de transporthelikopters tijdens verplaatsingen te beveiligen. Bewapende helikopters waren ook noodzakelijk om geïntegreerd als slagkracht en escalatiedominantie met de betrekkelijk lichtbewapende infanterie-eenheden van de brigade te kunnen opereren. Immers, dit type heli’s kan snel optreden tegen tank– en luchtlandingseenheden. Lichte infanterie-eenheden zijn zonder deze ondersteuning kwetsbaar, mede omdat rekening werd gehouden met tegenstanders die mogelijk met gemechaniseerde middelen waren uitgerust. In eerste instantie werd daarbij gedacht aan ongeveer 40 bewapende helikopters. Aanvankelijk waren daarvoor zowel de Frans-Duitse Eurocopter Tigre en de Amerikaanse Apache in beeld. Na veel discussie omtrent militair-operationele en economische aspecten viel de keuze op de Apache, waarvan er uiteindelijk 33 werden aangeschaft.[23]

Ook de bewapening werd aangepast en gemoderniseerd, en sinds 1998 beschikt de brigade over een zogeheten luchtmobiel speciaal voertuig (LSV), liefkozend ‘Playmobiel’ genoemd.

Het luchtmobiel speciaal voertuig (LSV) waarover de brigade beschikt wordt liefkozend Playmobiel genoemd. Foto Sectie Communicatie LMB

Kleine(re) missies

In de periode na SFOR stond binnen de brigade vooral de doelstelling centraal om in 2003 samen met de Tactische Helikoptergroep van de Koninklijke Luchtmacht een volwaardige, operationeel inzetbare Air Manoeuvre Brigade te zijn (zie hiervoor de bijdrage hieronder van kolonel Maurice Bastin).

Tegelijkertijd bleef de brigade een volwaardig en prominent uitzendinstrument.[24] Dat resulteerde in het inzetten van Rode Baretten in onder meer Cyprus (1998-2001), Kosovo (1999) en Macedonië (2001).

Cyprus

De inzet op Cyprus was een bijzondere. Om Nederland na het echec van Srebrenica weer enigszins op de internationale kaart te zetten, zocht met name het ministerie van Buitenlandse Zaken naar een vredesoperatie met een laag risico. Dat werd Cyprus, waar de United Nations Force in Cyprus (UNFICYP) al sinds 1964 tamelijk anoniem en zonder al te veel spanningen probeerde de vrede te bewaren tussen de Turkse en Griekse bevolkingsgroepen op het eiland.

De Nederlandse inbreng, met onder meer militairen van de Alfa- en Charlie-compagnie van 11 Infbat LMB, bestond hoofdzaak uit het bemannen van observatieposten en het uitvoeren van patrouilles te voet, per fiets of gemotoriseerd. De Nederlanders ondervonden nauwelijks politieke en/of militaire spanningen, waarna op 6 juni 2001 de Nederlandse deelname aan UNFICYP eindigde.

Kosovo

In ongeveer dezelfde periode kwam een al langer smeulend conflict tot ontploffing, namelijk dat tussen de Servische en Albanese Kosovaren. Met nadrukkelijke instemming van de Servische president Milosevic probeerden Joegoslavische troepen samen met politie-eenheden en extremistische militanten Kosovo etnisch te ‘zuiveren’ van zijn Albanese bevolkingsdeel.

Daardoor dreigde er een regionale oorlog, waarna verschillende landen, waaronder de Verenigde Staten, Engeland, Duitsland en Rusland, via de Verenigde Naties probeerden Milosevic op andere gedachten te brengen. Dat mislukte, waarop de NAVO vanuit de lucht doelen in Servië begon te bombarderen.

Aanvankelijk veranderde dat de standpunten van Milosevic niet. Vervolgens startte de NAVO in het naastgelegen Macedonië met de opbouw van een militaire grondcomponent onder de naam Kosovo Force (KFOR). Tot een daadwerkelijke grondoorlog kwam het echter niet, omdat Milosevic toch tamelijk onverwacht in juni 1999 de belangrijkste eisen van de internationale gemeenschap inwilligde.

In concreto ging het daarbij om de terugtrekking van de Joegoslavische troepen uit Kosovo en de terugkeer van de Albanese vluchtelingen onder bescherming van KFOR. De Nederlandse inbreng in KFOR in de periode van april 1999 tot en met augustus 2000 was met ruim 4.000 militairen substantieel te noemen. De inbreng van de brigade daarbinnen was echter gelimiteerd en beperkte zich tot de Bravo-compagnie van 11 Infbat LMB, die zich bezighield met bewakings- en politietaken. In januari 2000 keerde de compagnie terug naar Schaarsbergen.[25]

Macedonië

Een volgende inzet betrof die in de voormalige Joegoslavische deelrepubliek Macedonië. De bevolking van dit land bestond in hoofdzaak uit Slavische Macedoniërs en etnische Albanezen, waarbij de Macedoniërs de sleutelposities in de samenleving innamen.[26] Na oplopende spanningen en uitbarstingen van geweld tussen deze bevolkingsgroepen verzocht de Macedonische president de NAVO om troepen in het gebied te stationeren om de rust te herstellen en vervolgens ook te garanderen.

De NAVO stemde daarin toe en startte om te beginnen de wapeninzamelingsactie Essential Harvest, waaraan namens Nederland vanaf 26 augustus tot 1 oktober 2001 de Alfa-compagnie van 11 Infbat LMB (versterkt met onder andere commando’s en marechaussees) deelnam. In totaal werden tijdens Essential Harvest ruim 3800 wapens, tienduizenden stuks munitie en een aantal militaire voertuigen in beslag genomen.

Congo

Een kleine inzet van korte duur was er in 2006, toen Nederland voor een periode van vier maanden een bijdrage leverde aan de troepenmacht van EUFOR ter ondersteuning van de VN-missie MONUC tijdens de verkiezingen in Congo. De eenheid had tot taak de politie, het nationale leger (FARDC) en MONUC te ondersteunen indien zij de situatie niet meer aan zouden kunnen. De eenheid (ongeveer 50 personen), afkomstig van 11 Mortiercompagnie van de Luchtmobiele Brigade, was volledig geïntegreerd in een Duitse Fallschirmjägerkompanie en gelegerd in Gabon als 'on call forces’.[27]

Irak

Na de Tweede Golfoorlog gaven de Verenigde Naties de multinationale troepenmacht Stabilization Force Iraq (SFIR) in oktober 2003 het mandaat om de openbare orde in Irak te handhaven, een bijdrage te leveren aan het opleiden en uitrusten van Iraakse politie- en veiligheidseenheden én tegelijkertijd mee te werken aan de reconstructie van het gebied in de provincie Al-Muthanna.[28] Al vanaf juli 2003 nam Nederland deel aan SFIR, te beginnen met eenheden van het Korps Mariniers, een geniecompagnie, een veldhospitaal en een helikopterdetachement met allereerst Chinooks en later ook Cougars en Apaches.

Luchtmobiel leverde met één compagnie een bijdrage aan SFIR-3 en het leeuwendeel van SFIR-4 en SFIR-5 in de periode juli 2004 tot maart 2005. De voortdurende patrouilles te voet en gemotoriseerd bleken niet zonder gevaar, en datzelfde gold voor de belangrijkste thuisbasis: Camp Smitty.

Onthulling van het bord van de gemeente Arnhem in As Samawah, Irak,  november 2004. Foto MCD, G. van Es

Beschietingen en aanslagen kwamen frequent voor, en tijdens een ervan kwam op 10 mei 2004 sergeant der eerste klasse Dave Steensma (12 Infbat LMB Van Heutsz) om. Op 14 augustus 2004 kwam wachtmeester Jeroen Severs van de Koninklijke Marechaussee, toegevoegd aan 13 Infbat LMB, om in een hinderlaag in Ar Rumaythah.

Daarnaast waren de klimatologische omstandigheden buitengewoon zwaar: ‘Het ECHOS-Home op Camp Smitty heette Huize Brandend zand. En het was daar zo verschrikkelijk heet dat het zand ook echt brandde. Dan heb ik het over een temperatuur van 50 graden Celsius in de schaduw!’.[29] De Nederlandse militairen voerden tevens een aantal CIMIC-projecten uit die erop waren gericht het niveau van openbare voorzieningen te verbeteren.

Er werden schoolgebouwen hersteld en de levering van water en elektriciteit werd verbeterd. In maart 2005 droegen de Nederlanders de gebiedsverantwoordelijkheid over aan Britse militairen, waarna de laatste Nederlandse eenheden in april huiswaarts keerden.

Afghanistan

De Nederlandse militaire rol in Afghanistan (2001 – heden) was en is dermate veelomvattend en, afhankelijk van het tijdstip, zo uiteenlopend van karakter dat een poging die rol in dit artikel uitputtend te beschrijven op voorhand tot mislukken is gedoemd. Er is daarom gekozen voor een invalshoek die de Nederlandse inbreng typeert aan de hand van de begrippenparen ‘onmacht-kracht’ en ‘winst-verlies’.

Bij aanvang van de door de Verenigde Staten gedomineerde anti-terreuroperatie Enduring Freedom, in oktober 2001, bestond de Nederlandse inbreng in hoofdzaak uit een maritieme en luchtcomponent. Eind 2001 ging de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties akkoord met de oprichting van de International Security Assistance Force (ISAF). ISAF werd in eerste instantie belast met het handhaven van de veiligheid in en rond de Afghaanse hoofdstad Kabul, zodat er in alle rust kon worden gewerkt aan de opbouw van een nieuw Afghaans leger en een nieuwe politiemacht.

Eind december 2001 besloot de Nederlandse regering met een versterkte compagnie van ongeveer 200 militairen deel te nemen aan ISAF. Daarbij werd telkens één van de drie luchtmobiele bataljons verantwoordelijk gesteld voor het leveren van deze ISAF-compagnie.[30]

Beperkt mandaat

Het mandaat van ISAF was beperkt, wat leidde tot gevoelens van onmacht, onzekerheid en frustratie. Indringend werden die gevoelens in beeld gebracht door filmmaakster Marijke Jongbloed in haar documentaire Smile and wave uit 2003, waarin ze een peloton Stoters volgt. Onmacht en frustratie, bijvoorbeeld waar sergeant Winus Dorenbos zich uitspreekt over het feit dat het peloton niet mag ingrijpen bij een volkomen uit de hand gelopen studentendemonstratie. ‘Als er iets aan de hand is, moet je er maar vooral niet naar toegaan (…) Wat zijn we voor mieten? (...) We zijn bang om iets te doen, we zijn bang om ons nek uit te steken. Denk maar aan Srebrenica. Nederland is kampioen compromissen maken’.

Sergeant Winus Dorenbos: ´Nederland is kampioen compromissen maken´. Photo still uit 'Smile and wave', M. Jongbloed 

Onzeker toont korporaal Rudy Deckers zich als hij zegt: ‘Pakweg één op de 100 Afghanen is tegen ISAF en die is wat van plan, ooit. Maar die ene Afghaan ziet er precies zo uit als die andere 99. Die heeft ook een plakbaard en een soepjurk aan, dus die kun je er niet tussen uitpikken’.

Ondanks de toename van de Nederlandse inbreng in ISAF tot uiteindelijk circa 650 militairen, waaronder commando’s, medisch personeel en genisten, bleek ISAF kwetsbaar voor de vele beschietingen, zelfmoordaanslagen en andere veiligheidsincidenten. In de zomer van 2003 keerde het grootste deel van deze militairen terug naar Nederland, waarbij overigens de rol van Nederland binnen ISAF voorlopig op beperkte schaal werd voortgezet.

In 2004 stuurde Nederland militairen naar Pol-e-Khomri in de provincie Baghlan in Noord-Afghanistan om een Provinciaal Reconstructie Team (PRT) op te richten. Het eerste jaar waren dit vooral luchtmachtmilitairen. Het tweede jaar waren het in hoofdzaak militairen van de Koninklijke Marine en het Korps Mariniers. De taken van het PRT werden op 1 oktober 2006 overgedragen aan de Hongaarse krijgsmacht.

RC-South

Enkele jaren later bleek ISAF ook buitengewoon krachtdadig te mogen en kunnen optreden. Medio 2006 richtte de Nederlandse militaire deelname aan ISAF zich hoofdzakelijk op de operatie in het zuiden van Afghanistan. Nederland zou samen met Canada en Groot-Brittannië een belangrijk rol spelen op regionaal niveau.

Regional Command South was het regionale hoofdkwartier dat twee periodes onder Nederlandse leiding stond met generaal-majoor Ton van Loon (2006-2007) en generaal-majoor Mart de Kruif (2008-2009). In de periode van generaal Van Loon leverde de Luchtmobiele Brigade de regionale reserve-eenheid (RC-South reserve), met achtereenvolgens twee compagnieën van 11 Infbat LMB.

Task Force Uruzgan

Voorts had Nederland, samen met Australië, de verantwoordelijkheid voor de provincie Uruzgan. De Task Force Uruzgan (TFU) was verdeeld over twee locaties, namelijk Kamp Holland in Tarin Kowt, de hoofdstad van de provincie Uruzgan, en het zestig kilometer westelijk gelegen Camp Hadrian in Deh Rawod. De Taskforce bestond uit een PRT, een zogeheten Battlegroup, een Australische Reconstruction Taskforce en specialistische eenheden op gebieden als inlichtingen, psy-ops, genie en logistiek.

Meermalen leverde de Luchtmobiele Brigade de kern voor de Staf TFU en opeenvolgende Battlegroups, waaraan altijd een luchtmobiele compagnie was toegevoegd. Deze grondtroepen werden ondersteund door F-16's, C-130's, Chinooks, Apaches en Cougars van de Koninklijke Luchtmacht. De totale omvang van de Nederlandse bijdrage schommelde begin 2007 tussen de 1500 en 2000 militairen, die onder meer actief waren in en rond het strategisch gelegen district Chora.[31] Zo was daar in deze periode permanent een compagnie van 13 Infbat LMB aanwezig.

Patrouille in de regio Chora, Uruzgan. Foto MCD, G. van Es

Begin juni werd duidelijk dat de Opposing Militant Forces (OMF), bestaande uit de Taliban en sympathisanten, troepen verzamelden in de bergen rondom Chora. Op vrijdagmorgen 15 juni werd een Nederlands konvooi in Tarin Kowt, 16 kilometer van Kamp Holland, slachtoffer van een zelfmoordaanslag. Daarbij kwam de 20-jarige soldaat Timo Smeehuijzen (42 Painfbat Limburgse Jagers) om het leven.

Op zaterdag 16 juni werden vroeg in de ochtend de drie Afghaanse politieposten Kala Kala, Nyazi en Sarab in de Chora-vallei tegelijkertijd aangevallen door de OMF. De Afghaanse politie kreeg daarbij steun van onder meer Apaches, Close Air Support van gevechtsvliegtuigen en – vanaf Tarin Kowt - van een Nederlandse pantserhouwitser. In de middag trok de OMF het districtscentrum binnen, waarna er straatgevechten ontstonden tussen hen en Nederlandse en Afghaanse militairen.

Begin van de avond werd de situatie dermate penibel dat de lokale Nederlandse commandant, kapitein Larry Hamers (13 Infbat LMB), zich meldde bij Battlegroup commandant luitenant-kolonel Rob Querido met de vraag wat het behoud van het district Chora waard was. De val van Chora zou een morele overwinning voor de OMF zijn, en alleen al daarom moest het districtscentrum behouden blijven. Op bevel van commandant Task Force Uruzgan verzamelde Querido zijn reserves en vertrok vanaf Kamp Holland om Hamers terzijde te staan.

Terugkijkend op de situatie zegt Hamers: ‘Wij hebben de Stotersvlag op het districtskantoor gehesen, en die blijft daar wapperen’. Om zijn mannen te motiveren diende de leus: Rave the Enclave! Hamers diende zelf bij Dutchbat 3 in Srebrenica toen de Serven er binnentrokken. ‘Ook Chora is een enclave’, zegt Hamers, ‘het ligt ingeklemd tussen de bergen, net als Srebrenica. Ook hier zagen we vluchtelingenstromen, ook hier vocht een militie. (…) Mijn mannen waren tot het uiterste gemotiveerd. Nu hadden we wél de middelen om keihard terug te slaan en die lui van de mat te vegen. Ik was verbaasd dat ze bleven komen. Maar we hielden stand’.[32]

In de nacht van zondag 17 juni op maandag 18 juni ontplofte tijdens het laden van een mortier de granaat in de schietbuis, waardoor de 44-jarige sergeant-majoor Jos Leunissen (13 Infbat LMB) om het leven kwam en drie van zijn collega's gewond raakten. Hamers: ‘Toen ik binnen was, hoorde ik een harde klap. Ik rende naar buiten en daar lag Jos, aan mijn voeten. Verderop lagen drie gewonden. Dat was zwaar, dat was verschrikkelijk. Ik had Jos zelf gevraagd zich tijdelijk bij mijn eenheid te voegen als oudste onderofficier. Had ik dat maar nooit gedaan, denk ik nu’.[33] In de loop van maandag 18 juni trok de OMF zich terug in de bergen en liet de stad zwaar beschadigd, maar wel in handen van ISAF, achter.

Einde van de Nederlandse inzet

Al aan het begin van 2007 discussieerde de regering over de vraag of de missie, die op dat moment medio 2008 zou aflopen, moest worden verlengd. Van de kant van de Verenigde Staten, Australië en de Afghaanse regering werd hier sterk op aangedrongen. De periode is uiteindelijk verlengd tot augustus 2010. Er werd lang gesproken over een verdere verlenging na augustus 2010, wat leidde tot de kabinetscrisis over het Uruzganbesluit en uiteindelijk tot de val van het kabinet-Balkenende IV. De Nederlandse bijdrage aan de ISAF-missie in Uruzgan werd op 1 augustus 2010 officieel beëindigd.

Terugkijkend op de Nederlandse inzet in Afghanistan valt een aantal zaken op, in zowel negatieve als positieve zin. Om met dat eerste te beginnen: zeer betreurenswaardig zijn natuurlijk de 25 omgekomen Nederlandse militairen, waarvan er vijf behoorden tot de Luchtmobiele Brigade. Naast de al genoemde Jos Leunissen waren dat sergeant Bart van Boxtel, korporaal Cor Strik, soldaat der eerste klasse Tim Hoogland en sergeant Mark Weijdt.

Daarnaast vielen er ruim 140 lichamelijk gewonden, terwijl het aantal psychisch beschadigde militairen pas in de loop der jaren duidelijk zal worden. Daarnaast wordt regelmatig betoogd dat Nederland te snel uit Uruzgan is vertrokken, als gevolg waarvan de Taliban opnieuw de regie in het gebied kon overnemen én de Nederlandse slachtoffers dus voor niets zijn gevallen, hetgeen overigens feitelijk niet onderbouwd kan worden.

De direct betrokkenen Marian en Rob Hoogland, de ouders van de op 20 september 2007 gesneuvelde Tim Hoogland, stonden al eerder stil bij die vraag: ‘Hoe het verder moet met Afghanistan? Dat interesseert Marian helemaal niks meer. Of ze de missie verlengen – het maakt haar niet uit. Wij hebben ons offer al gebracht. Rob hoopt wel dat de Nederlandse missie enig nut heeft, anders wordt de dood van Tim nog triester. Als we nu weggaan uit Afghanistan en er is daar niets veranderd, dan is het helemaal voor niks. Maar wat er ook gebeurt, Tim komt niet meer terug’.[34]

Positieve effecten

Vanzelfsprekend kende het Nederlandse optreden, inclusief dat van Luchtmobiel, ook positieve effecten. Zo werd hiervoor al duidelijk dat het na Srebrenica toch gehavende blazoen van de brigade door het optreden in Irak en vooral Uruzgan flink werd opgepoetst. Dat bleef ook bij de NAVO-bondgenoten niet onopgemerkt: ‘De Nederlanders hebben de Taliban een gevoelige klap toegebracht, hoewel dit ten koste ging van één van hun eigen manschappen’. Het betreft Amerikaanse lof voor het optreden van de Nederlandse militairen tijdens de slag om Chora tussen 15 en 19 juni 2007. ‘Ze hebben de situatie goed ingeschat, door zich offensief op te stellen’, staat in de WikiLeaks-documenten. De Amerikaanse conclusie: ‘Beste Nederlanders, willen jullie alsjeblieft blijven?’[35]

Ook de publieke opinie in Nederland zelf sprak zich keer op keer respectvol uit over de inzet en prestaties van de Nederlandse militairen. Zo gaf in opinieonderzoek in oktober 2011 (in afgeronde cijfers) 70 procent van de respondenten aan ‘(zeer) veel’ respect te hebben voor de Nederlandse militairen in Uruzgan, 14 procent antwoordde ‘(zeer) weinig’, terwijl 18 procent daarover geen mening had of die niet wilde geven. ‘Omdat door het optreden van “onze jongens en meiden” Nederland op een goede manier op de kaart is gezegd’, zo verklaarde één van de ondervraagden het positieve gevoel, ‘(…) de meeste militairen doen gewoon hun best om de lokale bevolking te helpen, waar ze ook heen gestuurd worden’.[36]

Onderscheidingen

Ten slotte leverde de inzet in Afghanistan een reeks dapperheidsonderscheidingen en daaraan gekoppelde positieve publiciteit op. De meest in het oog springende daarvan zijn de drie Militaire Willemsorden voor het Korps Commandotroepen (KCT) en de toenmalige kapiteins van dat Korps, Marco Kroon en Gijs Tuinman. Onder de gedecoreerden zijn ook Luchtmobiele militairen, onder wie eerste luitenant Alex Spanhak (13 Infbat LMB), die in oktober 2009 door minister van Defensie Eimert van Middelkoop een Bronzen Kruis kreeg opgespeld. Bij diezelfde gelegenheid werden sergeant René Neef (13 Infbat LMB) en korporaal Mark Groen (12 Infbat LMB) onderscheiden met een Kruis van Verdienste.

Tradities en ceremonieel

Ondanks haar nog tamelijk jeugdige leeftijd, beschikt de Luchtmobiele Brigade over een rijk verleden. Dat laat zich verklaren uit de vele missies, maar ook vanuit het feit dat binnen de brigade een aantal oude regimenten samenkomen. Meer specifiek zijn dat van de gevechtseenheden het Garderegiment Grenadiers, het Garderegiment Jagers, het Regiment Stoottroepen ‘Prins Bernhard’ en het Regiment Van Heutsz. De brigade faciliteert de traditiehandhaving van en door deze regimenten en draagt zorg voor een goede uitvoering van de ceremoniële taken.

De bekendste daarvan zijn het escorteren van de Gouden Koets op Prinsjesdag, koninklijke bijzettingen in de nieuwe kerk in Delft, de dodenherdenking op 4 mei op de Grebbeberg in Rhenen, de KNIL-herdenking op Bronbeek, de Koreaherdenking op de Oranjekazerne in Schaarsbergen, de jaarlijkse herdenking van de omgekomen Stoters in het Gelderse Beneden-Leeuwen en het leveren van erewachten bij de aanbieding van geloofsbrieven door leden van het corps diplomatique.

De Luchtmobiele Brigade faciliteert traditiehandhaving en voert ceremoniële taken uit. Foto MCD, A. Schoor

Aparte aandacht verdient de aanduiding ‘7 December’ in de officiële naam van de brigade die, zoals hiervoor werd vermeld, 11 Luchtmobiele Brigade Air Assault ‘7 December’ luidt. Deze toevoeging verwijst naar het feit dat de brigade vanaf 2005 de tradities voortzet van de voormalige 1e Divisie ‘7 December’, wat concreet vorm krijgt in het mouwembleem met daarop de aanduiding EM. Dat was het oude mouwembleem van de 1e Divisie, waarbij de afkorting stond voor ‘Expeditionaire Macht’. Tegenwoordig staat EM voor ‘Elke man, elke missie’ of ook wel ‘Elke missie, elk moment’.

Die traditie is ook geborgd in de jaarlijkse herdenking in Schaarsbergen van álle militairen die vanaf 1945 tot op de dag van vandaag omkwamen onder de vlag van ‘7 December’. Naast de genoemde slachtoffers gaat het er daarbij vooral om eer te bewijzen aan de 683 omgekomen militairen van de ‘7 december’-divisie en de zes bewakingsbataljons ‘7 December’ die omkwamen in het voormalig Nederlands-Indië in de jaren 1945-1950. Belangrijk aspect daarbij is dat er op deze manier een brug wordt geslagen tussen de generatie Indië-veteranen en de jonge veteranen die onder de vlag van Luchtmobiel zijn ingezet. Brigadecommandant Otto van Wiggen merkte bij de herdenking op 7 december 2010 in Schaarsbergen hierover het volgende op:

‘Regelmatig wordt er gesproken over jonge en oude veteranen. Hoewel ik dat onderscheid wel begrijp, ben ik er lang niet altijd even gelukkig mee. In mijn beleving is er namelijk veel meer dat de generaties veteranen bindt dan wat hen van elkaar onderscheidt. Laat me dat verduidelijken. In de voorbereiding op nieuwe missies brengen we jonge militairen in contact met veteranen van vroegere missies. Dat zijn indrukwekkende ontmoetingen waarbij natuurlijk de verschillen tussen toen en nu aan de orde komen. Daar wordt echter nooit zo lang over gesproken, omdat de betrokken militairen en veteranen veel liever stilstaan bij alle overeenkomsten die er zijn. Denkt u bijvoorbeeld aan de onzekerheid die hoort bij het verruilen van de eigen vertrouwde omgeving voor een exotisch land. Denk ook aan de confrontatie met ontreddering, wanorde en het menselijk leed dat daarvan het gevolg is. Maar denkt u vooral ook aan de positieve zaken die u en uw collega-veteranen hebben ervaren. U heeft immers geleerd uw sobat of buddy te vertrouwen, u heeft kameraadschap ervaren en misschien wel het belangrijkste: u heeft zich in opdracht van de Nederlandse samenleving ingezet om orde en vrede te brengen waar die werd bedreigd of zelfs helemaal was verdwenen’.

Ten slotte mag niet onvermeld blijven de rol die Luchtmobiel speelt bij de jaarlijkse herdenking van de geallieerde slachtoffers van operatie Market Garden in september 1944. Dat gebeurt in de vorm van erewachten en deelname aan de luchtlandingen op de Ginkelse heide, tussen Ede en Arnhem.

Een heel bijzondere ceremonie is het eerbetoon dat door aankomende Rode Baretten wordt gebracht tijdens de zware mars waarmee hun eindoefening wordt afgesloten. Met een fakkelwake en een korte plechtigheid op de Airborne begraafplaats in Oosterbeek wordt uitdrukking gegeven aan de verbondenheid tussen deze aanstaande Rode Baretten en hun tijdens de slag om Arnhem gesneuvelde Engelse voorgangers.

De fakkelwake is een heel bijzonder ceremonie en geeft uitdrukking aan de verbondenheid tussen de aanstaande Rode Baretten en hun gesneuvelde voorgangers. Foto MCD 

Luchtmobiel in de samenleving

De verschillende segmenten van de Nederlandse samenleving hebben door de jaren heen nogal uiteenlopend gereageerd op de brigade en de militairen die daarvan deel uitmaakten en nog maken. Hiervoor werd al een aantal opinieonderzoeken aangehaald, waaruit telkens naar voren kwam dat in ieder geval de bevolking in brede zin in het algemeen positief reageert op de inzet en prestaties van de Rode Baretten.

Zo’n positieve grondhouding was echter niet altijd en ook niet bij iedereen te bespeuren. ‘Moet “het schuim der natie” straks de mensenrechten in Angola met veel tact en terughoudendheid gaan beschermen’, zo vroeg de toonaangevende columnist Paul Scheffer zich hardop af naar aanleiding van de eerste beroepssoldaten van Luchtmobiel.[37]

Ook later werd er soms hard geoordeeld over militairen van de brigade. Zo kwam er begin 1995 een geruchtenstroom op gang over vermeend wangedrag van militairen van Dutchbat 2 en 3 in Bosnië. Naar verluidt ging het daarbij om racistische uitingen en incidenten, prostitutie, wapenhandel en kinderen die met snoepjes mijnenvelden zouden zijn ingelokt. Een inderhaast ingesteld onderzoek maakte overigens duidelijk dat racistische uitingen voorkwamen, maar dat de overige genoemde misdragingen niet konden worden aangetoond.[38]

Ook in Nederland zelf is 11 Luchtmobiele Brigade meermalen ingezet. Tijdens de mond- en klauwzeercrisis in 2001 verleenden eenheden van de brigade wekenlang steun aan de politie en de Koninklijke Marechaussee bij wegcontroles om verspreiding van de ziekte tegen te gaan. Ook hielpen militairen meermalen bij het blussen van grootschalige branden en het versterken van dijken die op doorbreken stonden. Begin 1997 werd steun verleend aan een veel vrolijker gebeurtenis, namelijk de vijftiende Elfstedentocht in Friesland.[39] Opvallend genoeg zagen en zien veel Nederlanders deze verschillende vormen van binnenlandse steunverlening als de belangrijkste taak van de krijgsmacht.[40]

Ten slotte draagt de brigade met een compagnie regelmatig bij aan de Nederlandse militaire presentie in het Caraïbisch gebied.

11 Luchtmobiele Brigade op Santa Martha, Curacao.Foto MCD, R. Mol

Ter afsluiting

Op dit moment zijn eenheden van de brigade actief in onder meer Mali. Door een noodlottig ongeval tijdens een mortieroefening vielen daarbij in juli 2016 twee dodelijke slachtoffers, te weten de 29-jarige sergeant der eerste klasse Henry Hoving en de 24-jarige korporaal Kevin Roggeveld. Beiden dienden in de mortiergroep van de Charlie-compagnie van 13 Infbat LMB uit Assen. Zoals iedere militaire missie waaraan Nederland heeft deelgenomen, zal ook de missie in Mali zich kenmerken door lichamelijke en/of geestelijke verwondingen en dodelijke slachtoffers.

Het is in dit verband niet meer dan terecht om ook stil te staan bij een vaak vergeten groep, namelijk de slachtoffers die vallen tijdens oefeningen of anderszins. Een enkel voorbeeld daarvan is de 32-jarige sergeant der eerste klasse Michel Meijer (12 Infbat LMB Van Heutsz). Hij kwam om tijdens de Open Dag van de landmacht op 2 juni 2007 op de Prinses Margrietkazerne te Wezep, toen hij tijdens een luchtmobiele demonstratie probeerde af te dalen vanuit een Lynx helikopter.

Tot slot past het terug te komen op het begin van dit artikel, waarin werd opgemerkt dat 11 Luchtmobiele Brigade Air Assault ‘7 December’ de jongste van de Nederlandse militaire elite-eenheden is. Bij een poging vast te stellen of dat ook daadwerkelijk zo is, dienen zich talloze problemen aan. Zo wordt het antwoord op de vraag wat nu precies een militaire elite is sterk ingekleurd door de subjectieve percepties van de respondent.

Het lijkt dan ook vruchtbaarder de 25-jarige geschiedenis van de brigade te bezien vanuit de toegevoegde waarde die ze voor de Nederlandse samenleving in het algemeen en de krijgsmacht in het bijzonder heeft gehad. De conclusie kan dan geen ander zijn dan dat, zoals een voormalig brigadecommandant optekende, 11 Luchtmobiel als ‘veelzijdig inzetbaar’ en vooral ook als ‘militair en maatschappelijk relevant’ moet worden beschouwd.[41]

 

* Jan Schoeman is zelfstandig onderzoeker en publicist.

[1] Zie voor het verloop van deze operatie: H. Amersfoort, P.H. Kamphuis, Mei 1940. De strijd op Nederlands grondgebied (Den Haag, Sdu Uitgevers, 2005) 142 en verder.

[2] https://paradata.org.uk/units/french-airborne-forces.

[3] Tweede Kamer der Staten-Generaal, Defensienota 1991 (Den Haag, 21 991, 1991) 80.

[4] Tweede Kamer der Staten-Generaal, Oprichting Luchtmobiele Brigade (Den Haag, 22 328, 2002) 7.

[5] P. Hartman, A. ten Cate, Garde zonder grenzen (Den Haag, SDU, 2004) 153 en verder.

[6] Staatscourant, 2 mei 1995.

[7] Tweede Kamer der Staten-Generaal, Prioriteitennota (Den Haag, 22 975, 1993) 39.

[8] Telegraaf, 18 september 1993.

[9] C.P.M. Klep, R.J.A. van Gils, Tussen Korea en Kabul (Den Haag, SDU, 2005) 109 en verder.

[10] Ibidem 116.

[11] P. Hartman, A. ten Cate, Garde zonder grenzen (Den Haag, SDU, 2004) 170.

[12] C.P.M. Klep, R.J.A. van Gils, Tussen Korea en Kabul (Den Haag, SDU, 2005) 119.

[13] In: A.L.W. Vogelaar/K.F. Muusse/ J.H. Rovers (eds), Netherlands Annual Review of Military Studies. The commanders responsibility in difficult circumstances (Royal Netherlands Defence Academy, Breda, 1998) 19.

[14] Kpl1 A. de Kaste, in: Checkpoint 1 (2001) (1) 30.

[15] http://www.vredesmissies.nl/ifor.htm.

[16] J.R. Schoeman, ‘Duimen blijvend omhoog voor Dutchbat’, in: Checkpoint 6 (2005) (5) 15.

[17] Ibidem.

[18] https://www.nrc.nl/nieuws/2003/06/19/nieuw-in-den-haag-lof-en-eer-voor-dutchbat-7643342-a643366.

[19] In: Checkpoint 10 (2006) (7) 4.

[20] https://www.nrc.nl/nieuws/2011/09/16/monoloog-van-een-soldaat-die-erbij-was-in-srebrenica-12035492-a41247.

[21] J.R. Schoeman, ‘Iedereen vult het beeld voor ons in’, in: Checkpoint 2 (2013) (14) 52.

[22] Tweede Kamer der Staten-Generaal, Defensienota 1991 (Den Haag, 21 991, 1991) 116.

[23] B. den Ouden, ‘De aanschaf van de AH-64D Apache’, in: Militaire Spectator 185 (2016) (6) 252 en verder.

[24] P. Hartman, A. ten Cate, Garde zonder grenzen (Den Haag, SDU, 2004) 189.

[25] Ibidem, 202.

[26] C.P.M. Klep, R.J.A. van Gils, Tussen Korea en Kabul (Den Haag, SDU, 2005) 433 en verder.

[27] http://www.vredesmissies.nl/eufor%20congo.htm.

[28] C.P.M. Klep, R.J.A. van Gils, Tussen Korea en Kabul (Den Haag, SDU, 2005) 70 en verder.

[29] In: Checkpoint 7 (2016) (17) 61.

[30] C.P.M. Klep, R.J.A. van Gils, Tussen Korea en Kabul (Den Haag, SDU, 2005) 454 en verder.

[31] Zie voor een beschrijving van de gebeurtenissen rond Chora: Gian Santegoeds, ‘De slag om Chora. Een reconstructie’, in: Defensiekrant (28 juni 2007) 8.

[32] Joeri Boom, ‘Als een nacht met duizend sterren’, in: De Groene Amsterdammer (29 juni 2007).

[33] Ibidem.

[34] H. Fonteyn, Kees van der Zwaard, Tussen front en thuisfront (Kampen, Uitgeverij Kok, 2009) 77.

[35] Http://nos.nl/artikel/214140-de-slag-om-chora-door-amerikaanse-ogen.html.

[36] Blauw Research, Veteranenmonitor 2011 (Rotterdam, 2011) 15 en verder.

[37] Citaat ontleend aan: Maatschappij & Krijgsmacht 16 (1994) (1) 1.

[38] In: Oplinie (juni 1995) (6) 9.

[39] A. ten Cate, De laatste divisie (Den Haag, SDU, 2004) 79 en verder.

[40] Zie: Civiel/militair 1 (voorjaar 2001) (1) 17.

[41] Otto van Wiggen, ’11 Luchtmobiele Brigade Air Assault’, in: Carré 1 (2011) 25 en verder.

Over de auteur(s)

Drs. J.R. Schoeman

De auteur was als communicatiewetenschapper in dienst van onder meer de Stichting Maatschappij en Krijgsmacht en het Veteraneninstituut. Sinds 2013 is hij zelfstandig onderzoeker en publicist.