Het Korps Rijdende Artillerie bestaat in 2018 225 jaar. Het is een van de oudste regimenten binnen de Koninklijke Landmacht; een reden om eens wat uitgebreider bij dit onderdeel van de KL stil te staan. De komende drie artikelen zijn gewijd aan de historie en de plaats van het korps binnen de Nederlandse krijgsmacht. Dit eerste artikel gaat terug naar de oprichting en de eerste krijgsverrichtingen van het korps, eerst als onderdeel van het Staatse leger, gevolgd door een aantal veldslagen met de Hollandse Brigade. Later, na de vorming van het Koninkrijk der Nederlanden, gaat het korps als bereden eenheid deel uitmaken van het Nederlandse leger. Hoewel de eerste anderhalve eeuw van het korps veelvuldig is vastgelegd in verschillende boeken over de rijdende artillerie in Nederland, hebben zich in deze periode ook veel mythes over het korps gevormd. Dit artikel geeft niet alleen de geschiedenis weer maar ook enkele van deze verzinsels over het korps.

‘Qui lance la foudre au combat?’[1]

Strofe uit het derde couplet van het Lied der Rijdende Artillerie

 

Kolonel drs. A.J.H. Bouwmeester, MMAS*

‘De Vikingen zijn weer thuis, op een paar na die nog met de trein komen.’[2] Zo luidde de eerste zin van het Facebook-bericht van de Charlie Batterij van het Korps Rijdende Artillerie, geplaatst op 19 oktober jongstleden. De rijders[3] in deze batterij noemen zichzelf Vikingen, een martiaal volk uit Scandinavië. Zij waren trots op hun deelname aan de oefening ‘Swift Response 2017’. Dit betrof een oefening van het Amerikaanse leger in Europa, gericht op een snelle reactie van geallieerde airborne eenheden gedurende crisissituaties.[4] De Vikingen waren tijdens de oefening multi-inzetbaar, zo schreven ze, en zij hadden zowel bereden als via de lucht opgetreden. De Charlie Batterij bestaat naast de rijders ook uit een twintigtal mariniers. Bovendien hebben de meeste kaderleden van de batterij een luchtmobiele achtergrond. Veel tijd om bij te komen was er niet, want de schietoefening in Bergen en Munster-Süd (beide in Duitsland) stond alweer voor de deur. Met ‘Vikings, keep it going!’ sloot het bericht af.[5]

Het is een greep uit de vele activiteiten van het huidige Korps Rijdende Artillerie. De Vikingen lieten met hun optreden tijdens de oefening ‘Swift Response 2017’ weer zien dat de strofe uit het derde couplet van het Rijderslied nog steeds geldt: ‘Qui lance la foudre au combat?’[6] Het is een retorische vraag die aangeeft ‘wie de bliksem in het gevecht werpt’.

Rijke historie

Het Korps Rijdende Artillerie kent een rijke historie met deelname aan vele veldslagen en, meer recent, vele operaties. Artillerie is van oudsher een belangrijk wapen op het slagveld. Zij is vaak samen met andere vormen van vuursteun, zoals mortieren en de inzet van het luchtwapen, doorslaggevend in het grondgebonden gevecht. De recente missie in Uruzgan getuigde daar weer van. Het korps staat ook bekend om zijn ceremoniële rol en om het opvallende hoofddeksel, de kwartiermuts, en het jasje van het ceremoniële tenue, de dolman. Aan dat jasje en het paardrijden ontleent het korps de bijnaam de ‘Gele Rijders’.

Het Korps Rijdende Artillerie staat bekend om het jasje van het ceremoniële tenue, de dolman. De saluutbatterij van het Korps ‘Gele Rijders’ in ceremonieel tenue tijdens de bijzetting van H.K.H. prinses Juliana. De commandant draagt de ‘gouden’ dolman. Foto Sectie Communicatie Landmachtstaf

De trots en de saamhorigheid, samen de korpsgeest genoemd, zijn belangrijk voor het korps. De korpsgeest is enerzijds een resultante van de geschiedenis, de taken en het mooie uniform, en draagt er anderzijds toe bij dat de rijders hun militaire taken, hoe heftig en veelzijdig ook, met elan en als eenheid uitvoeren.

Centrale vraag drieluik

Na al deze positieve opmerkingen, is het goed om ook eens kritisch naar het korps te kijken. In hoeverre zijn de taken van het korps nog relevant? En wat leveren zij op? Deze overpeinzingen leiden tot de vraag die centraal staat in dit drieluik: op welke wijze draagt het Korps Rijdende Artillerie bij aan het huidige en toekomstige landoptreden bij eventuele conflicten?

Om tot een antwoord op deze vraag te komen, geven dit artikel en de artikelen 'Inzet en operaties van het Korps Rijdende Artillerie in een nieuwe tijd (1945-2005' en 'Korps Rijdende Artillerie: een sterk merk, ook voor de toekomst' het verleden, heden en de toekomst van het korps weer. Dit voorliggende artikel besteedt aandacht aan de oprichting, de historie en de reputatie van de rijdende artillerie in Nederland tot de Tweede Wereldoorlog. Het tweede artikel gaat in op de heroprichting van de rijdende artillerie in Nederland en de ontwikkelingen tijdens de Koude Oorlog, alsmede op recentere operaties, zoals die in Bosnië, Kosovo en Irak. Het derde artikel geeft de bijdragen van het korps weer aan de operaties in Afghanistan en Compagnie in de West (CidW). Over het optreden van de rijders in Bosnië, Irak, Afghanistan en CidW is nog weinig gepubliceerd. Het derde artikel beschrijft tevens de omvang en de taken die het korps tegenwoordig heeft en geeft aan waar mogelijkheden voor de toekomst liggen. Het drieluik sluit af met een korte beschouwing over de relevantie van de artillerie voor het toekomstige landoptreden.

Het ontstaan

De rijdende artillerie ontstond door ingrijpende wijzigingen in de wijze van oorlogvoeren in de tweede helft van de achttiende eeuw. De mobiliteit van troepen werd steeds belangrijker met zelfstandig opererende cavalerie-eenheden, en daar hoorde geen trage artillerie bij.[7] De Pruisische koning Frederik de Grote besloot in 1759 een brigade van tien 6-ponders te formeren, nadat de Russen hier eerder ook al mee hadden geëxperimenteerd.[8] Deze 6-ponders bestonden uit een kanonloop gemonteerd op een lichte affuit met voorwagen, getrokken door zes paarden. Ook de stuksbediening verplaatste zich te paard, en hiermee onderscheidde de rijdende artillerie zich van de gewone artillerie.

De Pruisische vinding kreeg navolging in Frankrijk. De Fransman Jean-Baptiste de Vaguette de Gribeauval had de Pruisische rijdende artillerie leren kennen toen hij met Oostenrijk tegen de Pruisen vocht. In 1774 zorgde hij er voor dat ook het Franse leger lichtere stukken kreeg. Hij wist de mobiliteit van de affuit en voorwagen aanzienlijk te verbeteren. Uiteindelijk ging Frankrijk er in 1792 toe over om een vaste eenheid rijdende artillerie op te nemen in het leger.[9] Andere landen volgden. Zo werd in februari 1793 in Engeland de Royal Horse Artillery opgericht.[10]

De eerste commandanten Rijdende Artillerie (1793):

Chef Rijdende Artillerie: Willem George Frederik, Prins van Oranje-Nassau (tevens grootmeester der artillerie)

Commandant Rijdende Artillerie: majoor-bevelhebber L.H.L. van Reenen

Commandant 1e Compagnie, 1e Brigade: kapitein B.D. baron van Verschuer
Commandant 2e Compagnie, 1e Brigade: kapitein I.A.H. von Schmidt auf Altenstadt
Commandant 1e Compagnie, 2e Brigade: kapitein A. Van Hoey van Ostée
Commandant 2e Compagnie, 2e Brigade: kapitein U. Huguenin

 

Het Staatse leger bleef niet achter. Het Staatse leger had naam gemaakt door professionalisering van organisatie en optreden, en door verregaande standaardisatie van wapens.[11] Op 9 januari 1793 ontving de Raad van State van de Republiek der Verenigde Nederlanden, belast met het toezicht op het leger, een voorstel van stadhouder Willem V tot oprichting van twee brigades rijdende artillerie. De Raad van State ging akkoord met het verzoek en legde het op 21 februari 1793 voor aan de Staten-Generaal, gevormd door afgevaardigden van de zeven autonome gewesten van de Republiek, die nog dezelfde dag instemde. Het plan kwam in een stroomversnelling doordat de Republiek sinds 1 februari 1793 in oorlog was met het revolutionaire regime van Frankrijk; een oorlog die zich korte tijd later ook op Staats grondgebied afspeelde.[12]

De eerste krijgsverrichtingen

De eerste brigade rijdende artillerie zag in Utrecht het levenslicht, gevolgd door een tweede brigade die in Den Haag tot stand kwam.[13] De twee nieuwe brigades namen al snel deel aan de strijd van het Staatse leger tegen de Fransen. De rijdende artillerie leverde strijd op het huidige Belgische en Nederlandse grondgebied bij plaatsen als Charleroi, Fleurus en Willemstad en trok zich later terug bij Schoonhoven, Haastrecht en Gouda.[14]

Vervolgens betrok de rijdende artillerie stellingen bij de verdediging van Nijmegen en Gorinchem. De inspanningen waren tevergeefs.[15] Frankrijk veroverde de Nederlanden en stichtte de Bataafse Republiek, naar voorbeeld van de eerder opgerichte Franse republiek. De rijdende artillerie, gereduceerd tot een brigade, maakte deel uit van het nieuw geformeerde Bataafse leger. Voor de meeste officieren was geen plaats in de Bataafse rijdende artillerie vanwege oranjegezindheid. Zij namen dienst in legers van andere landen, niet ongewoon in die tijd.

Vier officieren gingen door in de Bataafse rijdende artillerie, te weten kapitein In de Betou en de luitenants Paravicini di Capelli, Seeger en Sprecher de Bergnegg. De overige officieren ontvingen hun ‘Versorgte Demissie’.[16] De Bataafse rijdende artillerie had moeite met de vulling. De aanvankelijke sterkte was beneden de maat. De twee compagnieën rijdende artillerie hadden in totaal 76 man.[17] Ondanks de ondermaatse vulling, bepaalde Frankrijk dat de Bataafse republiek de helft van haar troepen beschikbaar diende te stellen voor de veldtochten die Frankrijk zou gaan ondernemen.[18]

De Gele Rijders in 't Duin van G.H. Breitner

De rijdende artillerie kwam aldus in 1799 in actie tegen de Engelse en Russische troepen, die in Noord-Holland aan land waren gekomen. Engeland en Rusland vormden samen met Oostenrijk een coalitie. Zij besloten om Frankrijk en zijn bondgenoten op drie verschillende locaties aan te vallen. De Bataafse Republiek was één van deze doelen. De rijdende artillerie voerde een verbeten strijd bij de herovering van Bergen, Schoorldam en Oudkarspel. Het Bataafse leger wist samen met Franse troepen de Britten en Russen steeds meer naar het noorden terug te dringen. Uiteindelijk tekenden de partijen een overeenkomst. De Britse en Russische troepen kregen een vrije aftocht. De rijdende artillerie had indruk gemaakt. [19] De Franse generaal Jean-Baptiste Dumonceau was lyrisch: ‘De rijdende artillerie is verre boven alle lof. Geen artillerie bestaat er die dapperder is!’[20]

Een jaar later nam een compagnie van de Bataafse rijdende artillerie deel aan de Franse veldtocht gericht tegen het Oostenrijkse leger.[21] In 1805 kwam een compagnie Bataafse rijdende artillerie in actie tijdens de slag bij Austerlitz en bij de verovering van Ulm.[22] Napoleon Bonaparte, inmiddels keizer van Frankrijk, verdreef dat jaar raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck, hoofd van de Bataafse Republiek, en installeerde zijn broer Lodewijk Napoleon als koning. De Bataafse Republiek ging over in het Koninkrijk Holland. Al snel deed Napoleon een beroep op de Hollandse rijdende artillerie. In 1806 begon een twee jaar durende veldtocht tegen Pruisen en zijn bondgenoten, waarbij de rijders in Zweeds Pommeren[23] strijd leverden bij het beleg van Stralsund, en later in de vermaarde slag bij Friedland, thans gelegen in de Baltische regio, tegen de Russen.[24]

Spanje

In 1808 vormde koning Lodewijk Napoleon, in opdracht van zijn broer, een zogeheten Hollandse Brigade onder leiding van generaal-majoor David Hendrik Chassé, later baron Chassé. De Hollandse Brigade, waarvan ook een compagnie rijdende artillerie deel uitmaakte, kwam al snel in actie. Napoleon had in Madrid zijn broer Josef als koning geïnstalleerd. In die stad was een opstand uitgebroken, die oversloeg naar heel Spanje en Portugal. Voor de Engelse regering was dit een reden om troepen naar het Iberisch schiereiland te sturen. Napoleon had troepen nodig en daarom begon de Hollandse Brigade een lange tocht naar Spanje.

Erbarmelijke omstandigheden

De Spaanse veldtocht was de zwaarste uit de geschiedenis van de Nederlandse rijdende artillerie. In totaal legden man en paard meer dan zesduizend kilometer af onder zeer erbarmelijke omstandigheden. Er was grote uitval bij mens en dier. Uitgeputte paarden werden tijdens de veldtocht vervangen door muildieren. De veldslag bij Ciudad Real, die op 27 maart 1809 plaatsvond, gevolgd door Talavera op 28 juli 1809, en Almonacid op 11 augustus 1809, vergden veel van personeel en paarden. De slag bij Ocaña, die later dat jaar op 19 november werd uitgevochten, was de belangrijkste krijgsgebeurtenis in de veldtocht naar Spanje. De Spanjaarden hadden namelijk in Andalusië een omvangrijk leger verzameld om zich een weg naar Madrid te banen.

Roem

De rijders werden na afloop van de Spaanse veldtocht overladen met roem. Vooral het optreden van kapitein Paets, de compagniescommandant, de tweede luitenant Ramaer en de opperwachtmeester De Seyff, de compagnies opper, spraken tot de verbeelding.[25] In 1813 marcheerde de compagnie via het Franse Perpignan en Lyon naar het Duitse Dresden en Leipzig om daar nog strijd te leveren tegen het Oostenrijkse leger.[26] Ondertussen waren de Engelsen in 1809 in Zeeland geland, waardoor een andere compagnie rijdende artillerie, net teruggekeerd uit Stralsund, daarheen werd gedirigeerd. Deze compagnie, samen met andere eenheden, was zeer succesvol in het afslaan van de Britse aanval.[27]

Hollandse Gele Rijders brengen een kanon in stelling tijdens het beleg van Stralsund, 1809. Foto Beeldbank NIMH

Rusland

Een derde compagnie rijdende artillerie voegde zich bij de Grande Armée van Napoleon om te gaan deelnemen aan de onfortuinlijke veldtocht naar Rusland. De compagnie heeft in 1812 gevochten tijdens de slag bij Borodino, gelegen aan de rivier de Moskva, zo’n 125 kilometer ten westen van Moskou.[28] Op 14 september bereikte de compagnie Moskou zelf, en het gerucht deed al snel de ronde dat de Hollandse rijdende artillerie het Kremlin zou hebben opgeblazen. De commandant van de compagnie rijdende artillerie zou munitiewagens tegen het Kremlin hebben laten plaatsen om ze vervolgens te laten exploderen.[29]

Het verhaal is nooit opgehelderd, maar draagt wel bij aan de mythevorming van de rijdende artillerie. De ‘Grande Armée’ trof een verlaten Moskou aan, en Napoleon voelde zich bedrogen. Hij was slachtoffer geworden van Russische maskirovka.[30] Hij ging over zijn culminatiepunt en in de herfst van 1812 aanvaardde hij uit bittere nood de terugtocht.[31] Deze terugtocht vond plaats onder extreem slechte weersomstandigheden en eiste vele levens. Geen van de officieren der rijdende artillerie overleefde de Russische veldtocht, slechts drie onderofficieren keerden terug.[32] Dat waren de opperwachtmeester Augustijns en de wachtmeesters De Bruin en Arends.[33]

Quatre Bras en Waterloo

In 1813 herkregen de Nederlanden hun onafhankelijkheid. Erfprins Willem Frederik van Oranje, de oudste zoon van de laatste stadhouder, landde eind november 1813 bij Scheveningen. Enkele dagen later nam hij als soeverein het bestuur over het land op zich. Eén van zijn eerste initiatieven was het vormen van een eigen leger, waarin hij rijdende artillerie opnam. Voor het eerst kwam er een heus korps, bestaande uit een staf en acht compagnieën. Het kreeg Utrecht als standplaats. Door gebrek aan oefenmogelijkheden streek het korps later neer in Den Bosch en Breda.[34]

Begin 1815 bereikte Nederland het bericht dat Napoleon vanuit zijn verbanningsoord Elba was ontsnapt. De soevereine vorst in Nederland, erfprins Willem Frederik, riep zichzelf uit tot koning Willem I en bracht zijn leger op voet van oorlog.[35]  De koning stelde een troepenmacht van circa 30.000 man ter beschikking aan de hertog van Wellington, die een Brits-Hannoveraans leger onder bevel had. Dit leger zou zich verenigen met het Pruisische leger onder leiding van generaal Gebhard von Blücher, die op weg was naar de zuidelijke Nederlanden. Gezamenlijk zouden ze Napoleon en zijn ‘Grande Armee’ uitschakelen. Napoleon wilde, op zijn beurt, zo snel mogelijk met beide geallieerde legers afrekenen en rukte op in noordelijke richting. Zijn linkervleugel stuitte op 16 juni bij Quatre Bras echter op felle tegenstand, terwijl zijn hoofdmacht op die dag bij Ligny de Pruisen wist te verslaan.[36]

Quatre Bras was een kruispunt van wegen, en vormde een belangrijke schakel in de verbinding van de geallieerde legers van Wellington en Blücher. Het Nederlandse detachement, gelegen even ten zuiden van Quatre Bras, kreeg een zware aanval te verduren. De batterij rijdende artillerie van kapitein Adriaan Bijleveld wist met zes 6-ponders en twee houwitsers manmoedig stand te houden.[37]

De prins van Oranje, de latere koning Willem II, kreeg zodoende de tijd om zijn verdediging te organiseren om de komst van Britse eenheden af te wachten. Het Nederlandse optreden bij Quatre Bras vertraagde de Franse opmars aanzienlijk. Dat gaf Wellington voldoende gelegenheid met zijn hoofdmacht een sterke opstelling te betrekken ten zuiden van het dorp Waterloo, verscholen achter een lichte verhoging in het terrein.[38]

De Nederlandse rijdende artillerie was tijdens de slag bij Waterloo verdeeld over drie divisies. De rijders schoten onder meer met kartetsen, metalen bussen gevuld met kleine kogels, en wisten daarmee veel Franse troepen uit te schakelen. Zij speelden vooral een rol bij het terugslaan van aanvallen van de Franse Keizerlijke Garde toen de strijd al uren duurde. Uiteindelijk wist Wellington met hulp van de Pruisen Napoleon te verslaan.[39] Beide krijgsverrichtingen, Quatre Bras en Waterloo, staan tegenwoordig met het jaartal 1815 op de standaard[40] van het Korps Rijdende Artillerie. Maar liefst 41 leden van het Korps Rijdende Artillerie kregen voor hun optreden bij Quatre Bras en Waterloo een Militaire Willems-Orde uitgereikt.[41] Kapitein A.R.W. Gey van Pittius werd zelfs benoemd tot Ridder Militaire Willems-Orde 3e klasse vanwege de ‘leeuwenmoed die hij bij Quatre Bras had getoond.’[42]

Majoor Carel Frederik Krahmer de Bichin schreef het Rijderslied rond 1820. Het is nog steeds in gebruik bij het korps. De komende tijd gaan de rijders het lied weer veelvuldig aanheffen. Het Wapen der Artillerie vierde in 2017 al het 340-jarig bestaan. Dit jaar, 2018, is het de beurt aan Korps Rijdende Artillerie om het 225-jarig bestaan van de rijdende artillerie in Nederland te vieren.

Het korps heeft een aantal speciale activiteiten gepland om het kroonjaar te gedenken, zoals een bijzonder oprichtingsappel, een defilé door Arnhem, en een rijdersreünie in september 2018. Het korps gaat ook, met medewerking van het Nederlands Instituut voor Militaire Historie (NIMH), een boek uitgeven met daarin veel persoonlijke ervaringen en belevenissen van rijders door de tijd heen. 

De rijders organiseren in juni samen met het NIMH een battlefield tour naar Waterloo en Genappe. In deze laatstgenoemde Belgische plaats, gelegen zo’n vier kilometer ten noorden van Quatre Bras, staat sinds eind mei 2015 een replica van het kanon zoals door de batterij rijdende artillerie van kapitein Adriaan van Bijleveld tijdens de slag om Waterloo is gebruikt. Het korps beschouwt dit kanon nu als zijn bescheiden Waterloo-monument.

Afscheiding van België

Op 25 augustus 1830 brak in Brussel een opstand uit. De vereniging van de noordelijke en zuidelijke Nederlanden bleek niet te werken. De onderlinge verschillen waren te groot en de zuidelijke bevolking voelde zich genegeerd.[43] De koning stuurde daarop troepen onder leiding van de prins van Oranje naar Brussel, waaronder drie batterijen rijdende artillerie, om de opstandelingen te onderdrukken. Tijdens deze acties sneuvelde majoor C.F. Krahmer de Bichin, schrijver van het Rijderslied, in de straten van Brussel. Op 4 oktober van dat jaar riep een voorlopig bestuur de zelfstandigheid uit van België. Het leidde ertoe dat delegaties van het nieuw gevormde Belgische bestuur en de Nederlandse regering, onder toezicht van de grote mogendheden, onderhandelingen voerden. Een overeenkomst bleef uit.[44]

Toen de Belgen op 21 juli 1831 Leopold van Saksen-Coburg tot hun koning uitriepen, besloot koning Willem I de zuidelijke Nederlanden gewapenderhand weer onder zijn gezag te brengen. Zo startte de Tiendaagse Veldtocht. De rijdende artillerie bracht de haastig opgerichte Belgische troepen grote verliezen toe.[45] Een sectie rijdende artillerie onder bevel van eerste luitenant J. Wicherlinck wist zich bij Hasselt onder hevig vijandig vuur te hergroeperen om vervolgens de tegenaanval in te zetten.

Een andere sectie rijdende artillerie onder bevel van tweede luitenant jhr. W.P.J. Barnaert zette bij Kermpt de achtervolging van de Belgen in. Bij Leuven wist de sectie de Belgen met ‘goed gericht vuur’ te verslaan.[46] Inmiddels was een Frans leger de zuidelijke Nederlanden binnengetrokken om de Belgen te hulp te komen. Daarop beval koning Willem I zijn troepen naar het noorden te verplaatsen en sloot een wapenstilstand met de Belgen.[47]

Tijdens de Tiendaagse Veldtocht op de Belgen veroverde stukken worden door de Gevangenpoort Den Haag binnengebracht (gravure), 1831. Foto Beeldbank NIMH

Tijdens de Tiendaagse Veldtocht zijn vier rijders omgekomen, onder wie één officier, en werden 15 rijders gewond. Koning Willem I benoemde na afloop van de veldtocht generaal-majoor H.R. Trip, oud-rijder, en kapitein J.P. Baron de Girard de Mielet van Coehoorn tot Ridder Militaire Willems-Orde 3e klasse.[48] Daarnaast ontvingen 37 rijders een Militaire Willems-Orde 4e klasse, onder wie 11 officieren, 13 onderofficieren, 6 korporaals en 3 kanonniers. De kolonels F.C. List en A.R.W. Gey van Pittius, oud-rijders, werden benoemd tot Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw en 32 rijders kregen een eervolle vermelding.[49] De Tiendaagse Veldtocht heeft het korps drie standaardopschriften opgeleverd: Kermpt, Hasselt en Leuven, alle met het jaartal 1831.

Garde artillerie

Na 1831 brak een lange periode van rust aan. Nederland zou lange tijd neutraal blijven en zag geen noodzaak nog een groot leger in stand te houden. Het Korps Rijdende Artillerie kreeg een kleinere omvang. Er begon twijfel te rijzen aan het nut van rijdende artillerie. Met de invoering van de 12-ponders bij vier bataljons veldartillerie nam hun mobiliteit aanzienlijk toe. In de jaren ’40 van de negentiende eeuw besloot de toenmalige legerleiding de mobiliteit van de veldartillerie te verhogen, waardoor ze ook de cavalerie kon ondersteunen. Daarmee zou de specifieke taak van de rijdende artillerie komen te vervallen. Op last van de minister voerden de veld- en rijdende artillerie in 1852 proeven uit op het Haagse Malieveld om te oordelen of er daadwerkelijk geen onderscheid meer tussen hen was. De proef pakte positief uit voor de rijders: zij waren behendiger met paarden en lichtere kanonnen en konden de cavalerie beter volgen. Het korps bleef bestaan, maar door de geringe verschillen werden beide korpsen vanaf 1878 samen als bereden artillerie aangeduid.[50]

In 1842 keurde koning Willem II een voorstel goed voor nieuwe uniformen voor de rijdende artillerie en cavalerie. Het voorstel was afkomstig van Frederik Carel List, rijder en inmiddels opgeklommen tot directeur-generaal van Oorlog[51]. De rijders droegen voortaan een dolman bij hun uniform.[52] Een dolman is van origine een korte Hongaarse huzarenbuis. De rijders zouden een donkerblauwe jas krijgen, bestikt met vele tressen; voor de manschappen en onderofficieren in het geel en voor de officieren goudkleurig voor officiële gelegenheden en blauwe tressen voor het dagelijks tenue. De koning steunde het voorstel, want hij had zelf bij Waterloo een dolman gedragen, afkomstig van een Brits huzarenregiment. Nu kon hij de eenheid belonen, die daar zo moedig had gevochten. De Britten noemen een dergelijke waardering een battle honour, een uiting van respect voor een eenheid[53] die zich in de strijd heeft onderscheiden.[54]

De rijders hebben het koninklijke gebaar altijd als een enorme eer beschouwd, en daarom dragen de officieren van het Korps Rijdende Artillerie bij officiële gelegenheden nog steeds vol trots hun dolman. Niet iedereen was gelukkig met het nieuwe uniform. Andere Nederlandse militairen vonden het uniform ‘over de top’. Zij wezen er op dat het in tijden van bezuiniging niet reëel was om zulke dure uniformen met zoveel pracht en praal in te voeren.[55] Aan de andere kant wist de Nederlandse bevolking het te waarderen. De rijdende artillerie verkreeg al snel de bijnaam ‘Gele Rijders’. De dynamiek van de paarden en het mooie uniform waren voor veel schilders aanleiding om de rijders te vereeuwigen. Bekend zijn de schilderijen en tekeningen van Hoynck van Papendrecht, Staring, Pieneman, Krabbé, Geerlings en Breitner.

De dynamiek van de paarden en het mooie uniform waren voor veel schilders aanleiding om de rijders te vereeuwigen. Vervaardiger J. Hoynck van Papendrecht. Foto Beeldbank NIMH

Het schilderij ‘De Gele Rijders in ’t Duin’, waarbij de rijders in 1886 op impressionistische wijze zijn afgebeeld door Georg Hendrik Breitner, is nog steeds te bewonderen in het Rijksmuseum te Amsterdam. Daarnaast staan de rijders samen met de cavalerie afgebeeld op het grote cilindervormige schilderij van Panorama Mesdag te Den Haag.[56] Ook het Museum van het Korps Rijdende Artillerie zelf bezit een aantal van deze fraaie doeken. 

In 1842 gelastte koning Willem II de legerleiding een compagnie rijdende artillerie over te plaatsen naar Den Haag om toe te voegen aan het Haagse garnizoen. De koning beschouwde het Haagse garnizoen, waartoe ook de grenadiers behoorden, als zijn garde.[57] Hierdoor kregen de rijders de bijnaam van ‘garde artillerie’. Op 7 november 1842 ging de eenheid over naar de residentie en vier dagen later namen zij al deel aan een defilé voor de koning op de Kneuterdijk.

Een jaar later nam de compagnie in haar nieuwe uniformen deel aan de stoet die de koning begeleidde naar de Ridderzaal, waar hij de zitting van de Staten-Generaal zou openen.[58] De koning had de gouverneur van de residentie bevolen om de rijdende artillerie voorop in de stoet te laten rijden.[59] Ook in de daarop volgende jaren maakten de rijders prominent deel uit van de plechtigheden rond Prinsjesdag. Bovendien speelden de rijders te paard tijdens bezoeken van buitenlandse gasten van de koning een hoofdrol in het militaire ceremonieel.[60] Het korps betreurt het daarom dat de rijders tegenwoordig geen formele taak meer hebben bij bereden militaire plechtigheden.

Verhuizen en vernieuwen

De neutraliteit van Nederland betekende niet dat de rijders stilzaten. Door bezuinigingen op het budget van het ministerie van Oorlog was de rijdende artillerie van een korps met enige omvang weer teruggebracht naar een regiment. Waren Amersfoort en Tilburg de aanvankelijke garnizoensplaatsen voor het regiment, en kwam daar Den Haag voor het ceremonieel bij, in 1852 ging het regiment rijdende artillerie naar Leiden. Acht jaar later verhuisde het naar Arnhem, om in 1868 weer terug te keren naar Amersfoort. Daar werden de rijders overvallen door een omvangrijke brand. Meer dan 125 paarden kwamen om. In 1870 maakten de rijders deel uit van de algehele mobilisatie vanwege de Frans-Duitse oorlog, die wellicht kon overslaan naar Nederlands grondgebied. Tot een treffen kwam het niet, maar de regering zag in de oplopende spanningen wel aanleiding om het budget voor de landsverdediging te verhogen.[61] 

Uitbreiding

In 1881 mocht het regiment rijdende artillerie weer uitbreiden tot een korps, maar wel met een beperkte omvang. De twee gevechtsbatterijen werden gekoppeld aan cavalerie-eenheden, die in tijd van mobilisatie snel naar de landsgrenzen moesten oprukken. Het Korps Rijdende Artillerie, nieuwe stijl, betrok dat jaar de Willemskazerne in Arnhem.[62] Met de stad Arnhem wist het korps in de loop der jaren een zeer innige band op te bouwen. ‘Arneym’, de Arnhemse geschiedeniswebsite, beschrijft dat de hoog op het paard gezeten rijders in hun kleurrijke uniformen indruk maakten op de Arnhemse bevolking. In Arnhem ontstond al vrij snel het gezegde: ‘Geen betere vrijer dan een Gele Rijer!’[63] Op de plek waar vroeger de Willemskazerne in Arnhem stond, bevindt zich nu het Gele Rijders Plein met het standbeeld van de Gele Rijder.  

Materieel

Het materieel veranderde mettertijd. In de jaren ’60 van de negentiende eeuw kwam het 8-cm kanon met getrokken loop bij de rijders in de bewapening. De loop was aan de binnenzijde voorzien van groeven die het projectiel een rotatie om zijn lengteas meegaven. De artillerie kon daardoor nauwkeuriger schieten: de roterende beweging maakt de baan van het projectiel stabieler. De dracht (afstand) en de trefkans namen toe. In 1876 kregen de rijders voor het eerst achterlaadkanonnen, enkele jaren later gevolgd door de voor die tijd zeer moderne en beruchte 8.4 Staal.[64] In 1905 voerde het korps het snelvuurkanon 7 Veld in. Dit kanon was zeer modern en had een hydraulische rem om de terugstoot op te vangen, een schild ter bescherming van de kanonniers en voor die tijd moderne richtmiddelen zodat indirect vuur op de vijand mogelijk was.

Oefening van de rijdende artillerie met 7 Veld-geschut tijdens de mobilisatie 1914-1918. Foto Beeldbank NIMH

Later werd naast de 7 Veld ook de 6 Veld aangeschaft en dacht men na over het gedeeltelijk motoriseren van het geschut. Daartoe kocht het leger in de jaren twintig Fordson-tractors en kleine Ford-vrachtauto’s aan. In maart 1940 viel het besluit om het korps geheel te motoriseren, maar dat besluit is door de Duitse inval in mei 1940 niet meer uitgevoerd. De korpscommandant had ernstige bedenkingen. En luitenant-generaal b.d. jhr. W. Röell, een oud-rijder, trok in een radioprogramma fel van leer tegen het plan om de paarden bij het korps af te schaffen. [65]

Eens een rijder, altijd een rijder

Ondertussen hadden de rijders de viering van hun 100-jarig bestaan in 1893 groots aangepakt. Hoogtepunt van de festiviteiten waren de manoeuvres die twee batterijen uitvoerden onder het toeziend oog van koningin Wilhelmina en koningin-regentes Emma op de Kemperbergerheide nabij Arnhem.[66] Het programma werd vervolgd met diverse demonstraties te paard in de manege van de Willemskazerne.[67]

Ereblijk

Later dat jaar kwam de koningin-regentes met een initiatief dat grote betekenis voor het korps had. Er zou een ereblijk komen; een houten statief met bovenop een bronzen leeuw, een vaandel en een kanon, en aan de zijkanten verschillende schilden met de krijgsverrichtingen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is het ereblijk verloren gegaan, maar de schilden met krijgsverrichtingen zijn bewaard gebleven.[68] Deze schilden bevinden zich thans op een monument voor het museum van het Korps Rijdende Artillerie, in 2015 aangevuld met plaquettes van recentere operaties.[69]

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, van 1914 tot 1918 werd het korps in volledige staat van paraatheid gebracht. Een deel van het korps vertrok naar Brabant, terwijl een ander deel in Arnhem bleef. Uiteindelijk keerden alle eenheden weer terug in Arnhem. Het korps is tijdens deze gehele periode van vier jaren ontplooid gebleven. Het droeg bij aan de succesvolle politiek van gewapende neutraliteit, die de Nederlandse regering destijds voerde.[70]

Tenue

Na 1918 verstrekte de landmacht van rijkswege geen dolman meer aan de rijders. Zij moesten, net als de rest van de landmacht, voortaan het veldgrijze uniform dragen. Dit besluit wekte wrevel, en daarom stichtten officieren van het Korps Rijdende Artillerie een fonds met als doel het behoud van de ceremoniële uniformen. Aanvankelijk bleven de rijders alleen bij gelegenheden binnen het korps de dolman dragen, maar op verzoek van koningin Wilhelmina is dat beleid in 1936 aangepast.

In 1937 waren de rijders tijdens het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard ook in dolman aanwezig. Zij reden vooraan in de bruidsstoet. Later dat jaar installeerde de korpscommandant prins Bernhard, die gekleed was in blauwe dolman met kolbak (toen het kleine of geklede tenue geheten) bij het korps in een ceremonie op de Kemperbergerheide bij Arnhem. De prins werd kapitein der rijdende artillerie.[71] De overige bij de installatie aanwezige officieren van de rijdende artillerie gingen gekleed in dolman, kepi, sabel en witte handschoenen[72], destijds een voor de hand liggende combinatie. De rijders waren verknocht aan hun dolman en de prins steunde hen daarin. Eens een rijder, altijd een rijder!

Detachement bereden rijders op de Zijpendaalseweg in Arnhem, 1935. Foto KRA

Mei 1940

Toen de Duitse troepen op 10 mei de grens overschreden was het gros van de rijders gelegerd in Brabant rondom de Peel-Raamstelling, terwijl een klein deel op de Veluwe lag. De Lichte Divisie in Brabant, waartoe de rijders behoorden, kreeg de opdracht om terug te vallen op de Vesting Holland. ’s Avonds bereikte de Lichte Divisie, die grotendeels bestond uit rijders en twee regimenten wielrijders, de omgeving van Gorinchem. Vervolgens hebben de rijders strijd geleverd bij Oud-Alblas, Dubbeldam en in Dordrecht.[73] De 4e Batterij onder leiding van reserve eerste luitenant jhr. mr. H.L. van der Wijck slaagde er in om op 13 mei enkele Duitse tanks uit te schakelen. Deze actie vertraagde de Duitse opmars. Hoe de Nederlanders ook streden, er was voor hen geen houden aan. De Duitsers hadden aan het einde van de middag het gehele Eiland van Dordrecht in handen, alleen in het centrum van Dordrecht boden Nederlandse troepen nog weerstand.

De stukken van de 3e Batterij vuurden fanatiek op Duitse tanks, maar waren niet opgewassen tegen de Duitse overmacht. Wachtmeester O. Kruithof en drie rijders schakelden met hun 7 Veld een tank uit die voorop reed in een Duitse colonne. Bij tegenvuur sneuvelden twee rijders en werd Kruithof ernstig gewond.[74] Later hebben de overgebleven restanten van de Lichte Divisie zich teruggetrokken in de Alblasserwaard.[75]

Ondertussen werden de pantservoertuigen van de rijders ingezet bij de verdediging van vliegveld Waalhaven nabij Rotterdam. Eén pantservoertuig werd door een Duitse luchtaanval uitgeschakeld terwijl het andere pantservoertuig zich onder aanvoering van reserve eerste luitenant jhr. ir. F. des Tombe tot het uiterste heeft verzet. Zij moesten de strijd staken toen de munitie op was. De batterij die gelegerd was op de Veluwe is nauwelijks actief bij de oorlog betrokken geweest. De 5e Batterij maakte op 10 mei nog wel deel uit van de Peel-Raamstelling. Zij vielen op 11 mei terug achter de Zuid-Willemsvaart. Daarna verplaatsten ze zich naar Zeeland. Enkelen hebben tevergeefs geprobeerd van daaruit Groot-Brittannië te bereiken.[76]

Opheffing

Na de formele capitulatie op 15 mei 1940 hield de Koninklijke Landmacht grotendeels op te bestaan. Enkele rijders wisten naar Engeland te ontsnappen. Tijdens het korpsdiner op 21 februari 1944 in Londen, waarbij ook prins Bernhard aanwezig was,[77] memoreerde de hoogst aanwezige rijder in zijn tafelrede de gesneuvelde rijders. Hij sloot af met: ‘Gij allen, broeders van de rijdende artillerie, tanden op elkaar, spoedig herleeft ons korps. Lang leve de koningin!’[78] Radio Oranje heeft de toespraak uitgezonden, maar de aansporingen hebben niet geholpen. Vanaf 1945 moest de landmacht vrijwel vanaf de grond worden heropgebouwd, en binnen deze organisatie was voor de rijdende artillerie geen plaats meer. De leiding van de landmacht bepaalde dat het Korps Rijdende Artillerie per 15 april 1946 formeel werd opgeheven en nam geen maatregelen om de traditie van de rijders voort te zetten. Daarmee viel het doek voor het Korps Rijdende Artillerie.

Tot slot

In dit artikel stond de vraag centraal hoe de reputatie van het Korps Rijdende Artillerie in het verleden tot stand is gekomen. Direct na de oprichting in 1793 nam de rijdende artillerie veelvuldig deel aan verschillende veldslagen. Sommige van deze slagen waren aan de zijde van Napoleon, terwijl de slag bij Waterloo juist tegen Napoleon was gericht. Een dergelijke overgang was niet ongewoon in die tijd.

Door het heldhaftige optreden in grote delen van Europa, hun bereden ceremoniële taken als ‘garde artillerie’ voor het hof en de opvallende uniformen die de rijdende artillerie in 1842 kreeg, bouwde het korps in de loop der tijd een reputatie op. De rijders waren geliefd bij de Nederlandse bevolking en bij het Koninklijk Huis. Veel bekende schilders vonden de rijders vooral een kleurrijk tafereel. Dit alles droeg bij aan de uitstraling van de rijders. Toch hield de Nederlandse rijdende artillerie na de Tweede Wereldoorlog op te bestaan. Hoewel de rijders telkens de bliksem in het gevecht hadden gegooid, zou de melodieuze vraag ‘Qui lance la foudre au combat?’ vanaf nu nog slechts op reünies worden bezongen.

 

[1] Korps Rijdende Artillerie, Lied der Rijdende Artillerie. Zie: www.korpsrijdendeartillerie.nl/KRA/Rijderslied.htm.

* Kolonel Han Bouwmeester is universitair hoofddocent militaire strategie en landoptreden bij de Faculteit Militaire Wetenschappen aan de Nederlandse Defensie Academie. De auteur dankt luitenant-generaal b.d. H. Sonneveld (kolonel van het Korps Rijdende Artillerie), prof. dr. B. Schoenmaker (directeur Nederlands Instituut voor Militaire Historie), luitenant-kolonel R. Sijbrandi (commandant Korps Rijdende Artillerie), luitenant-kolonel b.d. M. van Pelt (directeur Museum Korps Rijdende Artillerie) en dr. A. ten Cate (Nederlands Instituut voor Militaire Historie) voor hun adviezen, alsmede het personeel van de bibliotheek van de Nederlandse Defensie Academie voor hun ondersteuning bij de totstandkoming van de artikelenreeks over 225 jaar Korps Rijdende Artillerie.

[2] Charlie Batterij, Korps Rijdende Artillerie, Facebook-bericht, 19 oktober 2017, 09:42 uur.

[3] ‘Rijders’ zijn leden en oud-leden, actief dienend en reservepersoneel en in alle rangen van het Korps Rijdende Artillerie.

[4] U.S. Army Europe (7th Army Training Command), Exercise Swift Response 17-2. Zie: https://facebook.com/search/100005688271664/stories-by.

[5] Charlie Batterij, Korps Rijdende Artillerie.

[6] ‘Qui lance la foudre au combat?’ betekent: ‘Wie gooit de bliksem in de strijd?’

[7] C.P.M. Klep, De Gele Rijders, 200 jaar Korps Rijdende Artillerie, in: Armamentaria  (1992) (27) 55-62.

[8] J.W. Sypestein, Geschiedenis van het Regiment Nederlandsche Rijdende Artillerie, Zalt-Bommel: Joh. Noman en Zoon (1852) 1-3.

[9] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof, 200 Jaar Rijdende Artillerie, Den Haag: SDU Uitgeverij (1993) 9-10

[10] C.A.L. Graham, The Story of the Royal Regiment of Artillery, Woolwich: Royal Artillery Institution (1939) 24

[11] M.A.G. de Jong, Staat van Oorlog, Wapenbedrijf en Militaire Hervorming in de Republiek der Verenigde Nederlanden 1581-1621, Hilversum: Uitgeverij Verloren (2005) 27-53. Tevens: H.L. Zwitser, J. Hoffenaar en C.W. van der Spek, Het Staatse Leger, Deel IX, De Achttiende Eeuw 1713-1795, Amsterdam: Uitgeverij De Bataafse Leeuw B.V. (2012).

[12] J.W. Sypestein (1852) 1-11. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 11-12.

[13] Vereniging Officieren Artillerie, Korte Geschiedenis der Nederlandse Rijdende Artillerie, VOAWEB, (2015). Zie: http://www.voaweb.nl/over-ons/geschiedenis-van-de-voa.

[14] R. W. Hoksbergen, Korps Rijdende Artillerie, Opgericht 21 Februari 1793,  Uitgave van Directie Voorlichting Ministerie van Defensie i.s.m. het Korps Rijdende Artillerie, Leiden: Drukkerij Plantijn B.V. (1993) 3.Tevens: J.W. Sypestein (1852) 11-17.

[15] N.J.A.P.H. van Es, Twee Brigades Rijdende Artillerie bij de Verdediging van het Vaderland 1794-1795, Arnhem: Coers & Roest – G.J. Thieme (1898) 14-22.

[16] N.J.A.P.H van Es, Het Historisch Museum van het Korps Rijdende Artillerie, Deel 2: 1795-1806, Arnhem: Coers & Roest – G.J. Thieme (1898) 3.

[17] G.J.W. Koolemans Beynen, Krijgsgeschiedkundige Studie over de Verdediging der Bataafse Republiek in 1799, in: Militaire Spectator (1891) 188.

[18] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 13-15.

[19]J.W. Sypestein (1852), 37-53. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 15-17.

[20] J-B Dumonceau op cit., in : B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 17.

[21] J.W. Sypestein (1852) 53-67.

[22] R.W. Hoksbergen, 3. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 18.

[23] Het Zweedse Pommeren is een gebied langs de Oostzeekust, thans gelegen in Duitsland en Polen.

[24] Ch. van der Spek, Sous les Armes, Het Hollandse Leger in de Franse Tijd, 1806-1814, Den Haag: Nederlands Instituut voor Militaire Historie / Amsterdam: Boom Uitgeverij (2016) 201-205. Tevens: J.W. Sypestein (1852) 85-117, en: R.W. Hoksbergen (1993) 3.

[25] M.J.E. Virulij van Pouderoijen, Korte Geschiedenis der Nederlandsche Rijdende Artillerie, Arnhem: J.S.J. de Jongh W.Jzn (1893) 36-37.

[26] J.W. Sypestein (1852) 117-150. Tevens: R.W. Hoksbergen (1993) 3.

[27] J.W. Sypestein (1852), 150-159. Tevens: R.W. Hoksbergen (1993) 3.

[28] J.I. de Rochemont, De Nederlandsche Rijdende Artillerie, Amsterdam: L.J. Veen (1893) 19-20.

[29] R.W. Hoksbergen (1993) 4.

[30] ‘Maskirovka’ is een Russisch begrip voor camouflage en alle vormen van misleiding.

[31] D. Chandler, The Campaigns of Napoleon. New York: Macmillan (1966) 1041-1043.

[32] R.W. Hoksbergen (1993), 4. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 18.

[33] J.W. Sypestein (1852) 167.

[34] M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 47-48.

[35] J. Koch, Koning Willem I 1772-1843, Amsterdam: Uitgeverij Boom (2013) 273-283.

[36] M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 47-52. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 26.

[37] K. Schulten, Waterloo, 18 juni 1815, De Val van de Adelaar, Zutphen: Walburg Pers (2015) 96-97.

[38] J. de Jong, B. Schoenmaker en J. van Zanten, Waterloo, 200 Jaar Strijd, Nederlands Instituut voor Militaire Historie, Amsterdam: Uitgeverij Boom (2015) 99-146.

[39] J.W. Sypestein (1852) 212-226. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 25-28.

[40] Een standaard is een kleinere uitvoering van een vaandel, in gebruik bij de bereden onderdelen, zoals cavalerie, veld- en rijdende artillerie, marechaussee en ere-escorte landelijke eenheid beredenen van de nationale politie. Een vaandel is een onderscheidende vlag, die is bedoeld om een (militaire) eenheid te herkennen. Opschriften van veldslagen of campagnes zijn te beschouwen als collectieve dapperheidsonderscheidingen op een standaard of vaandel.

[41] J.I. de Rochemont (1893) 23-24.

[42] J.I. de Rochemont (1893) 23-24.

[43] J. Koch (2013) 411-430.

[44] J. van Zanten, Koning Willem II, 1792-1849, Amsterdam: Uitgeverij Boom (2013) 310-329.

[45] J.W. Sypestein (1852) 303-342. Tevens: M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 61-86.

[46] Vereniging Officieren Artillerie (2015).

[47] J.W. Sypestein (1852) 303-342. Tevens: M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 61-86.

[48] Deze Militaire Willems-Orde bevindt thans in het Museum Korps Rijdende Artillerie.

[49] J.I. de Rochemont (1893) 34-35.

[50] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 32-33. Tevens: C.P.M Klep (1992) 55-62.

[51] Directeur-generaal van Oorlog was een positie vergelijkbaar met onderminister.

[52] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 33.

[53] Zo dragen militairen van het Britse Royal Tank Regiment (RTR) een kleine afbeelding van een Mark-I tank op de rechter bovenmouw van hun service dress. Het RTR is de opvolger van het Britse Tank Corps uit de Eerste Wereldoorlog, dat destijds als eerste met een tank, de Mark-I, vocht.  Daarnaast dragen leden van het RTR bij hun rangonderscheidingstekens voor blouse en gevechtspak ook een zogeheten ‘streepjescode’ op hun zwarte schuifpassanten. De streepjescode bestaat uit respectievelijk een klein bruin, rood, en groen vlak en het representeert het gezegde van J.F.C. Fuller: ‘… from the mud, through the blood to the green fields beyond…!’ doelend op de rol van het Britse Tank Corps tijdens de Slag om Cambrai in november 1917. De Britse vorst heeft tijdens het Interbellum bepaald dat het RTR de streepjescode mag dragen als waardering voor hun moedige optreden tijdens de Eerste Wereldoorlog. 

[54] H.C.B. Cook, The Battle Honours of the British and Indian Armies 1662-1982, Barnsley (UK): Pen & Sword Books Ltd (1993).

[55] F.H.W. Kuypers, Geschiedenis der Nederlandsche Artillerie, Van Vroegste Tijden tot Heden, IVe Deel, Nijmegen: Adolf Blomhert Uitgeverij (1874) 182-241. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 36.

[56] Panorama Mesdag, Het Schilderij. Website: http://www.panorama-mesdag.nl/ontdek/het-schilderij/. Geraadpleegd: 27 december 2017. Tevens: S. de Bodt, Het Perspectief van Breitner in het Panorama Mesdag, in: NRC Handelsblad, 23 juni 1997, en: M. Simonis en E. Snellen, Harmonie en Contrast, (R)evolutie in de Nederlandse Schilderkunst 1820-1970, Ede: Simonis & Buunk Kunsthandel / Zwolle: Waanders Drukkers (2005) 69.

[57] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 36-37.

[58] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 36-37.

[59] Th. van Leeuwen, F. Smits jr., K. Kornaat, en C. van Bruggen, Pracht en Praal op Prinsjesdag, Zaltbommel: Europese Bibliotheek (1998) 61.

[60] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 37-38.

[61] M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 87-100. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 36-37.

[62] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 38-39.

[63] Arneym, Canon Arnhem, Gele Rijders wordt Luchtmobiel 20e Eeuw, Kazernestad en Wereldwijde Operaties. Zie: http://www.arneym.nl/canonarnhem1900heden/gelerijder/index.html.

[64] M.J.E. Virulij van Pouderoijen (1893) 87-100.

[65] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 39-41 en 56-58. Tevens: C.P.M Klep (1992) 55-62.

[66] F. de Bas, Het Eeuwfeest der Rijdende Artillerie, in: Elseviers Geïllustreerd Maandschrift (augustus en september 1893), De Réunie, 210-213 en De Wapenschouw, 317-327. Tevens: N.J.A.P.H. van Es en J. Hoynck van Papendrecht, W.C. Staring, J.H. Geerlings, Gedenkboek ter Herinnering aan de Feestviering van het Korps Rijdende Artillerie, Arnhem: Coers & Roest (1893).

[67] J. van Woensel, Militairen aan het Hof, De Geschiedenis van het Militaire Huis 1849-2005, Den Haag: Nederlands Instituut voor Militaire Historie / Amsterdam: Uitgeverij Boom (2005) 64.

[68] W. van den Hoek en J.W. van de Hoek, De Geschiedenis der Rijdende Artillerie, Arnhem: Stichting Museum Rijdende Artillerie / Soest: Drukkerij Klomp (1968) 168-172.

[69] Korps Rijdende Artillerie, Mededelingen Korps Rijdende Artillerie: Mooie onthulling vernieuwd KRA-monument, 22 februari 2015. Zie: www.korpsrijdendeartillerie.nl/Library/Nws_list.php?start+20&onderdeel+Korps&archief=J.

[70] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 50-56.

[71] W. van den Hoek en J.W. van de Hoek (1968)173-179. Tevens: B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 50-56.

[72] J. Quarles van Ufford, ‘Liefste, Wij Zijn op Reis…’, Op Zoek naar Sam van Voerst van Lynden, Zutphen: Walburg Pers (2005) 15.

[73] W. van den Hoek en J.W. van de Hoek (1968) 185-197.

[74] Tegenwoordig is een paviljoen op het Artillerie Schiet Kamp in Oldebroek (’t Harde) naar wachtmeester Otto Kruithof vernoemd.

[75] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 60-61.

[76] B. Schoenmaker en J.P.C.M. van Hoof (1993) 61-62.

[77] Korps Rijdende Artillerie, Menukaart Diner de Corps, 21 februari 1944 met handtekeningen van de aanwezigen (tegenwoordig aanwezig in het museum van het Korps Rijdende Artillerie).

[78] Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid, Toespraak door de commandant van korps ‘De Gele Rijders’, 21 februari 1944. Zie: http://in.beeldengeluid.nl/collectie/details/expressie/445699/false/true. 

Over de auteur(s)

Prof. dr. A.J.H. Bouwmeester MMAS

Han Bouwmeester is hoogleraar militair-operationele wetenschappen bij de Faculteit Militaire Wetenschappen aan de Nederlandse Defensie Academie.